terug
Onderstaand artikel is gepubliceerd in: Intermediair, 24-1-1986      


India als melkkoe van de EG

door:
Wouter Tims

Goede publikaties over India zijn in Nederland niet dik gezaaid; in de reguliere boekhandel vindt men meestal maar weinig informatief materiaal, behalve wat exotische plaatjesboeken. De Landelijke India Werkgroep (LIW) doet er goed aan met een reeks van publikaties de leemte wat te vullen. Ook de nieuwste aanwinst in die rij, over zuivelhulp door de Europese Gemeenschap en het daarmee gefinancierde programma voor melkvoorziening in de Indiase grote steden - Operation Flood - is een waardevolle aanvulling. Het is een helder geschreven boekje dat de zuivelvoorziening en de veehouderij in India in een breder kader plaatst, waardoor het zich goed laat lezen. Er is een goede dosering van statistisch materiaal dat verheldert; de rijke verluchting met foto's en ander materiaal is goed gekozen en in het verband van de tekst gezet.
De titel, India als melkkoe van de EG, geeft overigens al aan dat dit een kritisch verhaal is. Dat kan nauwelijks anders, want Operation Flood is al jarenlang een controversieel programma, één van die onderwerpen waarover kennelijk slechts twee meningen kunnen bestaan: Himmelhoch jauchzend of zum Tode betrübt. Voor de oningewijden: het betreft hier een omvangrijk programma ter verbetering van de stedelijke melk voorziening, dat in 1970 van start ging met ondersteuning van het Wereldvoedselprogramma (WFP), de Europese Gemeenschap (EG) en de Wereldbank.
De bedoeling was dat het programma zichzelf overbodig zou maken: voedselhulp werd verstrekt in de vorm van melkpoeder en boterolie als grondstoffen voor een snel uit te breiden zuivelverwerkende industrie ter voorziening van de stedelijke bevolking. Met de groei van de afzetmarkt zou gelijktijdig de binnenlandse zuivelproduktie worden verhoogd, op coöperatieve basis en ter vervanging van de ingevoerde grondstoffen. Nadruk zou liggen op de kleine veehouders in en rond de steden, die door goede prijzen voor hun melk ertoe moesten worden gebracht geleidelijk hun koeien beter te voeden, aan rasverbetering mee te werken en hun vee uit de steden te verwijderen. Een programma dat deed verwachten dat het vruchten zou afwerpen voor groepen met lage inkomens.

Aanbevelingen
In de praktijk is de belofte van het programma niet uitgekomen. Weliswaar is de moderne zuivelindustrie snel gegroeid en is er in een aantal grote steden een betrouwbare melkvoorziening tot stand gekomen. Het wordt evenwel door de LIW - en met hen door vele anderen, ook in India zelf - betwijfeld of deze wel ten goede is gekomen aan arme gezinnen met een of twee koeien. Van rasverbetering is weinig terechtgekomen, vee is niet of nauwelijks uit de steden verwijderd en aan ingevoerde melkpoeder en boterolie blijft voorlopig behoefte. Ook aan de consumptiekant zijn er twijfels: de neiging van de zuivelindustrie om zich toe te leggen op de meer luxueuze zuivelprodukten (waaronder babyvoeding), die meer winstgevend zijn, duidt erop dat het eindprodukt een marktbestemming heeft bij de hogere inkomensklassen. En van betere diervoeding kan nauwelijks sprake zijn, wanneer een land dat al kampt met een groot tekort aan dierlijk voeder daarvan een niet te verwaarlozen deel exporteert - en nog wel in belangrijke mate naar de EG.
Op grond van de gegeven analyses komen de schrijvers tot een aantal aanbevelingen. De eerste betreft het afbouwen van de EG-zuivel-hulp aan India, met name voor zover die dient voor het produceren van babyvoeding. Vervolgens wordt gepleit voor het onthouden van hulp voor rasverbetering door kruising met westerse koeien en ten slotte wordt aanbevolen dat de EG de veevoederinvoer uit India stopzet. Over elk van de aanbevelingen, en over de argumenten die worden gegeven, vallen wat opmerkingen te plaatsen.
Het voornaamste punt, dat niet voldoende de nadruk krijgt, is het feit dat eigenlijk de hele problematiek terug te voeren is op de uitwassen van het EG-landbouwbeleid; dat had best wat breder uitgemeten mogen worden. Zou de EG de eigen zuivelproduktie niet jarenlang met hoge prijzen hebben gestimuleerd, dan zouden er geen onverkoopbare overschotten zijn die als voedselhulp worden weggegeven. De wereldmarktprijzen zouden dan aanzienlijk hoger zijn, en met de transportkosten erbij gerekend is het nauwelijks voor te stellen dat India zuivel zou importeren. Melkprijzen zouden dan in India eveneens hoger zijn dan nu het geval is, wat de produktie in eigen land zou bevorderen. Evenmin zou India veevoeders exporteren, omdat die weliswaar goedkoper zijn dan de kunstmatig dure voedergranen in de EG, maar ongetwijfeld niet kunnen concurreren met granen tegen de veel lagere wereldmarktprijzen.

De aanbevelingen van de LIW komen erop neer dat kunstmatig veroorzaakte handelsstromen ook met kunstgrepen moeten worden afgeschaft: afbouwen van voedselhulp en stopzetten van de veevoerinvoer uit India. Dat is symptoombestrijding, die de werkelijke oorzaken niet aanpakt. Die oorzaken liggen in Brussel en betreffen de verstorende werking van het EG-landbouwbeleid op de internationale prijzen en handelsstromen van agrarische produkten. Dat vereist maatregelen die de overproduktie in de EG voorkomen en uitzicht bieden op een internationale prijsvorming die gebaseerd is op produktiekosten en niet op gesubsidieerde, excessieve uitvoer. Dat is iets waaraan niet alleen de EG zich schuldig maakt, maar de EG is wel de grootste boosdoener.
Op het punt van de produktie van babyvoeding kan men het gemakkelijk eens zijn met de aanbeveling daar geen voedselhulp voor te verstrekken. Zolang men zich maar bewust is dat melk melk is, uit welke koe dan ook gemolken. Dat houdt in dat er in het geheel geen zuivelhulp wordt gegeven wanneer er, waar dan ook in India, babyvoeding wordt geproduceerd. In die zin loopt de aanbeveling het risico een wat neokolonialistisch tintje te krijgen van hulp die wordt gebruikt om een beleidsverandering af te dwingen. Daarom had daarover wat genuanceerder geschreven moeten worden.
Rasverbetering is een omstreden kwestie. Het is inderdaad de vraag of die de gevolgen zal hebben die daarvan worden verwacht: het verscherpt dc veevoederschaarste, kan tot een vermindering van trekvee leiden en zal de kleine veehouders niet bereiken. Hier komt de vraag uit voort, wat dan wèl de positie van die veehouders kan verbeteren en hoe dáárop de hulp zou kunnen inspelen. Gezondheidszorg voor het vee, betere voorziening en meer onderzoek naar mogelijkheden voor (lokale) rasverbetering zouden wellicht prioriteit verdienen.
Samenvattend: de Landelijke India Werkgroep geeft een goede en evenwichtige analyse, die evenwel niet op alle punten de problematiek voldoende uitdiept om daarvan de wortels bloot te leggen. Daarbij gaat het zowel om de rol die het EG-landbouwbeleid daarbij speelt, als om de reden waaròm het voor India aantrekkelijk is zuivel (gratis) te importeren en veevoer uit te voeren, zelfs wanneer dat veevoer via de eigen veestapel meer melk zou opleveren.

Prof. dr. W. Tims is directeur van de Stichting Onderzoek Wereldvoedselvoorziening te Amsterdam.




LIW IN 'T NIEUWS

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Kinderarbeid & Onderwijs

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 11 augustus 2003