terug
Onderstaand artikel is gepubliceerd in: Utrechts Nieuwsblad, 15-4-1993      

Recht op werk uitkomst voor India en Afrika

door:
Gerard Oonk

Recht op werk en een minimum aan sociale zekerheid voor elke wereldburger moet het uitgangspunt worden voor de derde-wereld beweging en het ontwikkelingsbeleid in de jaren negentig. Die stelling staat centraal tijdens de manifestatie 'Werk Tegen Armoede' die op 17 april a.s. in het CSB Gebouw te Utrecht zal plaatsvinden. De gelijknamige campagne van de Landelijke India Werkgroep heeft tot resultaat gehad dat minister Pronk bij wil dragen aan programma's die het recht op werk voor Indiase landarbeiders in de praktijk brengen. Een aanpak die ook in Afrika goede perspectieven heeft en een groot deel van de voedselhulp overbodig zou kunnen maken.

De Derde-Wereldbeweging in Nederland heeft zich in het verleden vaak afgezet tegen de eigen maatschappij. Daarom is het verrassend dat Hans Beerends, een veteraan in die beweging, in zijn nieuwe boek 'De Derde Wereldbeweging: geschiedenis en toekomst' onomwonden kiest voor de 'internationalisering van het Westeuropese sociaal-economisch systeem'. De patstelling tussen de socialistische en kapitalische ideologie is volgens hem verdwenen. De huidige tegenstelling is er een tussen behoudend en sociaal kapitalisme. Het eerste is dominant aanwezig in de VS, het tweede in West-Europa, meent Beerends. Ik onderschrijf die visie.
Het model dat in West-Europa ontstond zou zich nu op wereldschaal moeten ontwikkelen. De Amsterdamse socioloog Abram de Swaan stelt in zijn studie over het ontstaan van de verzorgingsstaat dat de sociale voorzieningen zijn voortgekomen uit het eigenbelang van de gezeten burgerij. Door de dreiging van opstanden, misdaad en besmettelijke ziekten, ontwikkelde zich in Europa geleidelijk een systeem van gezondheids- en armenzorg. Eerst gebeurde dat in een beperkt aantal steden, maar omdat er teveel armen naar die steden trokken ontstond geleidelijk een nationaal beleid, waarbij garantie op werk of inkomen, onderwijs en gezondheidszorg de norm werd.

Eigenbelang
Er zijn verschillende redenen waarom het in het eigenbelang van de westerse landen zou zijn om mee te werken aan een wereldwijd recht op werk of (basis)inkomen. Bijvoorbeeld de toenemende vluchtelingenstroom maar ook de grensoverschrijdende milieuproblemen die ons bedreigen. Het streven naar een internationaal recht op werk en een minimum aan sociale zekerheid betekent geen kopie van de Westeuropese welvaartsstaat, die vanwege de bedreiging van het milieu een stuk soberder moet worden. Het gaat om een meer eerlijke verdeling van de welvaart zonder het milieu op te offeren. Er zijn sterke argumenten om in ontwikkelingslanden het fundamentele recht om te (over)leven vooral te realiseren via recht op werk gekoppeld aan een duurzaam gebruik van het milieu. Een systeem van uitkeringen voor alle werklozen is niet alleen duur en moeilijk uitvoerbaar, maar ook verspilling van menskracht die produktief kan worden ingezet. Het recht op inkomen moet daarom zoveel mogelijk worden beperkt tot zieken, gehandicapten en bejaarden.
Wat houdt recht op werk in? Volgens de Internationale Arbeidsorganisatie van de Verenigde Naties is het 'de bevordering van volledige, produktieve en vrij gekozen werkgelegenheid'. Deze definitie houdt voor de staat geen bindende verplichting in om elke burger werk te bieden. Dat lijkt ook nauwelijks mogelijk zonder (te) vergaande staatscontrole. In West-Europa is recht op werk daarom gedeeltelijk vervangen door recht op inkomen. Toch is er een tendens om recht op werk weer een grotere plaats te geven, bijvoorbeeld via banenpools, het Jeugdwerkgarantieplan e.d.
In ontwikkelingslanden kan recht op werk het best worden gerealiseerd door het bevorderen van arbeidsintensieve bedrijvigheid in bijvoorbeeld landbouw, kleinschalige industrie, milieuverbetering, handel en diensten. Ook landhervormingen kunnen daar een belangrijke bijdrage aan leveren. Tenslotte vormen zogenaamde werkgarantieprogramma's een onontbeerlijk onderdeel en sluitstuk van elk recht-op-werk-beleid. In India en enkele andere Aziatische landen is de afgelopen 30 jaar veel ervaring opgedaan met werkgelegenheidsprogramma's in de vorm van arbeidsintensieve openbare werken. Het is in India de belangrijkste vorm van directe armoedebestrijding van de overheid. In één deelstaat van India, Maharashtra, heeft men een belangrijke stap verder gezet. Daar staat een Werkgarantie Programma dat alle plattelandsbewoners van ongeschoold werk tegen het minimumloon verzekert. Jaarlijks maken een half tot een miljoen mensen gebruik van het programma, waaronder veel vrouwen die elders moeilijk werk kunnen vinden. Hun werk draagt bij aan landbouwontwikkeling en milieuverbetering en dit levert weer extra 'gewone' werkgelegenheid op.
Volgens de Indiase econoom Armatya Sen hebben de Indiase werkprogramma's in India grote hongersnoden - zoals in Afrika - weten te voorkomen. Ze hebben de chronische ondervoeding van de 250 landlozen echter niet kunnen oplossen. Er is te weinig werk en de lonen zijn te laag. Maar er is een begin gemaakt en ook in diverse Afrikaanse landen worden regeringen steeds enthousiaster over werkgelegenheidsprogramma's om de honger te bestrijden. De stap naar werkgarantie kan de kwaliteit van die programma's verhogen en de positie van de armen in India en Afrika op een meer structurele manier te verbeteren.
Als verklaring voor het uitblijven van grote hongersnoden in India wordt vaak de gestegen voedselproduktie aangevoerd, terwijl deze in Afrika stagneert of terugloopt. Toch klopt dat niet. In India is per hoofd van de bevolking minder voedsel beschikbaar dan in veel Afrikaanse landen die afgelopen jaren grote hongersnoden hebben gekend. Het Indiase succes bij het voorkomen van hongersnoden is vooral te danken aan de grootscheepse 'geld-voor-werk programma's'. In Afrika daarentegen wordt in tijden van hongersnood vooral voedsel uitgedeeld. Het gevaar daamee is levensgroot dat je mensen tot 'voedselhulp-junks' maakt en hen elk initiatief ontneemt. Natuurlijk, soms is noodvoedselhulp nodig maar een grotere rol voor werkprogramma's zou een aanzienlijk deel daarvan overbodig kunnen maken. In diverse Afrikaanse landen zijn daarmee de afgelopen 10 jaar goede ervaringen opgedaan.

Het ontwikkelingsbeleid van Nederland en andere westerse landen zou steun moeten geven aan het realiseren van recht op werk en inkomen in ontwikkelingslanden. Om dat doel te bereiken moet op minstens vier terreinen nog het nodige veranderen. Het eerste is meer politieke en financiële steun aan vakbonden, vrouwen- en milieuorganisaties, coöperaties etc. waardoor de armen voor hun rechten kunnen opkomen. In de tweede plaats moeten de westerse belemmeringen voor duurzame economische groei in de Derde Wereld, zoals handelsbarrières, schuldenlast en overbelasting van het milieu, worden opgeruimd. Deze maken het moeilijk om elke wereldburger een bestaansminimum te garanderen. Verder zouden westerse landen en ontwikkelingslanden langdurige 'ontwikkelingscontracten' met wederzijdse verplichtingen moeten afsluiten die economische- en hulprelaties koppelen aan afspraken op het gebied van werkgelegenheidsbevordering, arbeidsomstandigheden, milieu, armoedebestrijding en respect voor mensenrechten. Tenslotte is het noodzakelijk dat, waar mogelijkk en zinvol, ontwikkelingshulp wordt gebruikt om werkgarantie-programma's te stimuleren en te ondersteunen.

Gerard Oonk is stafmedewerker van de Landelijke India Werkgroep

De manifestatie 'Werk Tegen Armoede' op 17 april wordt besloten met een debat tussen Novib-medewerkster Greetje Lubbi en Frans Weisglas, kamerlid voor de VVD. Voor meer informatie: Landelijke India Werkgroep, Oudegracht 36, 3511 AP Utrecht, tel. 030-321340.


LIW in de pers Maatschappelijk verantwoord ondernemen HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 5 juli 2004