terug
Onderstaand debat is gepubliceerd in: Derde Wereld, juli 1993      

De Landelijke India Werkgroep: Van solidariteit naar paternalisme

door:
Fons van der Velden
de auteur is verbonden aan ICCO (Interkerkelijke
Organisatie voor Ontwikkelingssamenwerking).
Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.

Een jaar geleden besloot de Indonesische regering dat ze niet langer ontwikkelingsgelden van de Nederlandse overheid wenste te ontvangen, vanwege een te actieve bemoeienis van de Nederlandse regering met het mensenrechtenbeleid van Indonesië. Dit besluit heeft ertoe geleid dat Nederland de IGGI (het internationale hulpconsortium voor Indonesië), waarvan het om historische redenen voorzitter was, heeft moeten verlaten.
Deze beslissing van de Indonesische regering stemt (opnieuw) tot nadenken over het perspectief van de internationale ontwikkelingssamenwerking, en de relatie tussen gever en ontvanger. Onder andere in het licht van de economische groei van grote ontwikkelingslanden zoals Brazilië, India en Indonesië zullen niet alleen de overheden zich opnieuw principieel moeten bezinnen op hun rol, maar ook de zogenaamde Derde-Wereldgroepen in het Westen, waaronder Nederland.
De Landelijke India Werkgroep (LIW) behoort in Nederland al jaren tot de toonaangevende solidariteitsgroepen.1 De groep werd naar aanleiding van de Noodtoestand in India in 1976-77 door een aantal studenten en andere India-geïnteresseerden opgericht en ontvangt, vanaf het begin van de jaren tachtig, financiële steun van de Nederlandse regering uit de begroting voor ontwikkelingssamenwerking via de Nationale Commissie Voorlichting en Bewustwording Ontwikkelingssamenwerking (NCO). In het verleden werden, samen met andere India-groeperingen uit Nederland en België, grote campagnes gevoerd tegen de leverantie met ontwikkelingsgelden van kunstmest en trawlers door Nederlandse bedrijven aan India en de melkpoederzendingen in het kader van 'Operatie Vloed' vanuit de Europese Gemeenschap aan India.2
Momenteel voert de werkgroep onder het motto 'Werk tegen Armoede' een grote campagne om landlozen in India aan werk te helpen.3 In het kader van deze campagne heeft de LIW op 17 april jl. een manifestatie gehouden in Utrecht. De actie wordt, volgens informatie van de LIW, onder andere ondersteund door de Federatie Nederlandse Vakbeweging, de Voedingsbond FNV, de medefinancieringsorganisaties NOVIB en HIVOS, een aantal milieu-organisaties, waaronder Vereniging Milieu Defensie en Stichting Natuur & Milieu, en enkele kleinere Nederlandse organisaties. Uit de documentatie van de LIW blijkt verder dat een viertal Indiase particuliere ontwikkelingsorganisaties er bij de Indiase centrale overheid op aandringt om meer prioriteit te geven aan werkgelegenheidsprogramma's.4

Derde-Wereldgroeperingen. Van oudsher bestaat de Derde-Wereldbeweging in Nederland uit een nogal bonte verzameling van verschillende groeperingen, instituten en personen.5 Binnen deze beweging bestaat dan ook geen eenduidig standpunt ten aanzien van de (Nederlandse) ontwikkelingssamenwerking. De meningen lopen uiteen van een ongeconditioneerd pleidooi voor méér hulp, tot een totale afwijzing van iedere assistentie. Bij wat als het humanitaire standpunt aangeduid kan worden, wordt gepleit voor meer hulp aan Derde-Wereldlanden op basis van een moreel-humanitaire motivatie. Men zoekt aansluiting bij uitspraken van de Verenigde Naties (onder andere de Verklaring van de Rechten van de Mens), en ontwikkelingsproblematiek is veelal een kwestie van persoonlijke betrokkenheid. Naar aanleiding van de discussies over de wereldhandelsstructuur rond UNCTAD II ontstond er aan het einde van de jaren zestig kritiek op de kwaliteit van de Nederlandse hulp, en werd vanuit wat genoemd kan worden de arm-rijk benadering een pleidooi gehouden voor meer hulp 'maar dan wel betere' en geen hulp 'zonder sociale veranderingen'. Later ontstond vanuit in het bijzonder de studentenbeweging de zogenaamde solidariteitsbenadering: 'ontwikkelingshulp is in wezen iets goeds, maar mag niet aan het bedrijfsleven ten goede komen'. Het gaat erom 'hulp zuiver te houden, vrij van commerciële smetten'. Tot slot zijn er mensen die de hulp vanuit het Westen louter definiëren als verlengstuk van een ('imperialistische') buitenlandse politiek. Ontwikkelingshulp wordt gezien als een 'bepaalde vorm van staatsingrijpen die belemmeringen opruimt en het functioneren van buitenlandse activiteiten van bedrijven vergemakkelijkt' (Anti-imperialisme benadering).

De Landelijke India Werkgroep. De activiteiten die door de Landelijke India Werkgroep vanaf de oprichting worden uitgevoerd, passen binnen de hierboven aangeduide solidariteitsbenadering. In het colofon van het door de LIW uitgegeven tijdschrift stond tot voor kort te lezen: 'De Landelijke India Werkgroep stelt zich tot doel kritische informatie te verspreiden over (...) gebeurtenissen in India (...). Hierdoor tracht zij (...) het Nederlandse publiek tot meer solidariteit met (progressieve) bewegingen in India aan te zetten.' Acties tegen de levering door Nederlandse ondernemingen - met gelden uit de begroting van Ontwikkelingssamenwerking - van trawlers (1980-81) en kunstmest (1982) getuigen van deze benadering. Toch dreigt bij deze benadering een zekere tweeslachtigheid (de houding ten opzichte van de officiële, bilaterale, hulp is veelal niet helder) en soms paternalisme ('wij weten wat goed is voor de Derde Wereld').
Deze dilemma's kwamen bijvoorbeeld naar voren tijdens de door de LIW in 1987 gevoerde campagne tegen de leveranties aan India van melkpoeder vanuit de Europese Gemeenschap in het kader van 'Operatie Vloed'. Bij deze actie werd onder meer gepleit voor een afbouw van de Europese zuivel hulp aan India binnen twee jaar: 'in deze periode gegeven hulp zou aan twee voorwaarden moeten voldoen: verhoging van de melkprijs die aan melkveehouders in India wordt betaald' en 'geen zuivel hulp voor flesvoeding'. Verder werd onder andere aan de Europese Gemeenschap gevraagd 'ervoor te zorgen dat de fondsen die beschikbaar komen uit de verkoop van de zuivelhulp in India, niet gebruikt worden voor het kruisingsprogramma van Indiase koeien met Westerse veerassen,.6
Twee Indiase wetenschappers protesteerden met ingezonden brieven in het blad van de India-Werkgroep, de India Nieuwsbrief, sterk tegen deze vorm van conditionaliteit.7 Usha Menon schreef onder andere: 'Ik wil een pleidooi houden tegen elke vorm van conditionaliteit (...). Als het falen van hulp toe te schrijven is aan de interne omstandigheden, dan kan en mag men niet verwachten dat de donorlanden de interne structuren in India gaan veranderen (...). Het is onverantwoord dat Westerse regeringen, die overigens ook in hun eigen land niet begaan zijn met het lot van de arme mensen, de interne structuren in India gaan aanpakken.' Zij besloot haar betoog met: 'Actiegroepen kunnen een grote bijdrage leveren precies door het terugbrengen van de voorwaarden die met de hulp aan ontwikkelingslanden gepaard gaan en niet door op te komen voor nog meer voorwaarden, hoe goed die ook bedoeld zijn.'
Een soortgelijk betoog werd gehouden door Narendra Singh, die na een bezoek aan een door de LIW georganiseerde manifestatie in 1986 vaststelde dat 'een missionaire goedwillende houding domineerde (...). Er was een overvloedige behoefte om iets voor de armen daar te doen, maar dan wel volgens de opvattingen die hier leven en de beslissingen die hier genomen worden.' Hij pleitte voor 'geen afbreuk aan het zelfbeschikkingsrecht van India' en schreef: 'het stellen van voorwaarden aan hulp is volstrekt onaanvaardbaar en moet beslist niet gesteund worden'. Overeenkomstige geluiden werden vanuit India ontvangen. Zo protesteerde een groep uit Bangalore op een ludieke manier tegen het Nederlandse paternalisme door als persiflage op het India Committee in the Netherlands The Netherlands Committee of India op te richten.
Namens de LIW reageerde een medewerker op deze kritiek met de opmerking dat hulp 'altijd gepaard gaat met een zekere vorm van conditionaliteit (...). Ik vind het streven naar hulp met minder voorwaarden een onwenselijk uitgangspunt voor de besteding van de hulp.'8

Op herhaling. Het is in het licht van deze voorgeschiedenis betreurenswaardig dat, na veel discussie binnen en buiten de LIW-vereniging over conditionaliteit van de ontwikkelingshulp, met de huidige campagne 'Werk tegen Armoede' opnieuw dezelfde benadering wordt gekozen. 'Algemeen doel van de campagne is om de 250 miljoen Indiase landarbeid(st)ers en hun gezinnen tot de belangrijkste doelgroep van de Nederlandse en Europese ontwikkelingssamenwerking te maken', werd eind 1990 als doelstelling geformuleerd. In de begeleidende actiebrochure worden als actiepunten genoemd: 'Maak landarbeiders de belangrijkste doelgroep van de hulp; Besteedt de hulp aan werkgarantie voor landarbeiders; Gebruik schuldkwijtschelding voor werkgarantie.' Alleen het taalgebruik verschilt enigszins van 1987, nu heet het: 'Van India kan dan gevraagd worden (...) de hulp geheel te besteden aan programma's ter verbetering van de positie van armste groeperingen.'
De Werkgroep meldt dat zij gehoor heeft gevonden bij de Nederlandse minister voor Ontwikkelingssamenwerking, die inmiddels 'bereid is om eventueel hulp voor werkgarantie-programma's aan te wenden'9, en verder 'dat de Nederlandse minister Pronk met India heeft afgesproken om de mogelijkheden voor hulp aan werkgarantieprogramma's te onderzoeken'.10 In het overleg van de vaste Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking met minister Pronk over zijn beleidsplan voor India voor de periode 1992-95 hield de woordvoerster van de CDA-fractie, mevrouw Roosen-van Pelt, eveneens een pleidooi voor 'oormerking' van de Nederlandse hulp aan India.11
Ondanks de kosmetische veranderingen in de presentatie, blijft staan dat hier door een Nederlandse actiegroep bij het verlenen van ontwikkelingshulp wordt aangedrongen op een inmenging van buiten in het beleid van een redelijk functionerende parlementaire democratie. In het recente debat naar aanleiding van de kwestie Indonesië heeft dr N.G. Schulte Nordholt benadrukt dat internationale politieke druk naar aanleiding van schendingen van de mensenrechten gebaseerd dient te zijn op voldoende analyse en een inschatting van het politieke krachtenveld. Daarbij is het gebruik van de ontwikkelingsrelatie als instrument om druk uit te oefenen volgens hem pas aan de orde als het gaat om schending van mensenrechten 'als gevolg van de uitvoering van ontwikkelingsprojecten met negatieve gevolgen voor de bevolking' en die 'welke begaan worden ter bescherming van de machtsposities van eliten.'12
Uit niets blijkt dat hiervan in het geval van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met India sprake is. Ik moet dan ook constateren dat de campagne van de LIW niets anders is dan een moderne vorm van goed bedoeld paternalisme, waarbij een solidariteitsgroep uit het Westen het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank rechts inhaalt. Deze campagne is ook in tegenspraak met een recent advies van de Nationale Adviesraad voor Ontwikkelingssamenwerking (NAR) over 'bilaterale hulpdoelstellingen, structurele aanpassing en donorbeleid'. De voorzitter van de werkgroep die dit advies heeft opgesteld, prof. W. Tims, bracht tijdens de presentatie hiervan naar voren dat er veel meer rekening moet worden gehouden met de eigen ontwikkelingsprioriteiten van de ontwikkelingslanden.13
Bovendien is het beleid van de LIW onbegrijpelijk in het licht van het karakter van deze organisatie. Een kritische actiegroep dient immers een luis in de pels te zijn van de eigen overheid, de Europese Gemeenschap en internationale organisaties zoals het IMF en de Wereldbank, en het functioneren van deze organisaties ter discussie te stellen, in plaats van de conditionaliteit van de internationale hulp verder te stimuleren en legitimeren.

Pinda's. Afgezien van het voorafgaande is er nog een tweede reden om de campagne van de India-werkgroep kritisch te beschouwen. Het belang van de buitenlandse hulp is voor de Indiase economie in de loop der jaren aanzienlijk afgenomen. In 1990 bedroeg de hulp, volgens cijfers van de Wereldbank, slechts 0,6 procent van het Bruto Nationaal Produkt van India. Ter vergelijking: voor Bangladesh is dit cijfer veel hoger, namelijk bijna 10 procent. Het Nederlandse aandeel in de totale buitenlandse hulp aan India lag in de jaren tachtig tussen de 4 en 6 procent.
Afgezien van bovengenoemde ideologische bezwaren is het gebruik van 'money power' in het licht van deze cijfers een niet erg realistische optie. De Indiase minister van Financiën ligt er niet wakker van als de Nederlandse hulp zou wegvallen. Bovendien wordt op deze wijze, door het verkopen van illusies, niet bijgedragen aan het vergroten van het inzicht van de Nederlandse bevolking in de werkelijke achtergronden van problemen van onderontwikkeling en afhankelijkheid.
Het zou wellicht beter zijn als de LIW zich wat meer zou concentreren op voorlichtings- en bewustwordingsactiviteiten in Nederland en hierbij de aandacht zou richten op het functioneren van IMF, Wereldbank en bijvoorbeeld ook GATT - zie bijvoorbeeld India's problemen met de voorstellen op het gebied van de landbouw van secretaris-generaal Dunkel.14 De Werkgroep zou haar lobby-praktijken moeten beperken tot het beleid van de Nederlandse overheid, de Europese Gemeenschap of het Nederlandse bedrijfsleven, echter zonder deze te verzoeken 'druk uit te oefenen' op een soevereine staat die geregeerd wordt door een democratisch gekozen regering.15

Gepasseerd station? Tot slot zijn er bij de 'recht op werk-maatregelen' op zich de nodige inhoudelijke vraagtekens te plaatsen.
Robert Chambers, N.C. Saxena en Tushaar Shah hebben er onlangs nogmaals op gewezen dat prioriteiten voor de armen in India zijn: overleven (gebaseerd op een stabiel inkomen en consumptie), zekerheid (gebaseerd op het bezit en/of controle van produktiemiddelen zoals land), en zelfrespect (gebaseerd op onafhankelijkheid en keuze). De door de LIW zo gepropageerde werkgelegenheidsprogramma's komen maar zeer gedeeltelijk aan deze prioriteiten tegemoet. De benadering is, wat Chambers c.s. noemen, een produkt van het employment thinking.
Gaat het gezien de aard en omvang van de armoede op het Indiase platteland niet veel meer om recht op toegang tot produktiemiddelen zoals land? Naar aanleiding van een uitgebreide studie naar de ontwikkelingen op het platteland van de deelstaat West-Bengalen stelt G.K. Lieten: 'Landhervormingen zijn een "gepasseerd station" (Myrdal) en een "oud refrein" genoemd, maar het is de moeite waard om de trein terug te rijden naar het station.'
En verder: waarom bestaat er veelal een verschil in beloning tussen mannen en vrouwen? In een Wereldbank-rapport over India wordt een sterk pleidooi voor de 'recht op werkmaatregelen' gehouden, maar er wordt wel onmiddellijk aan toegevoegd dat het niet verantwoord is om het wettelijk voorgeschreven minimumloon uit te betalen. Waarom moeten armen werken aan gemeenschapsvoorzieningen - die ze zelf veelal niet zullen of kunnen gebruiken - voor een loon dat 'te veel is om van dood te gaan en te weinig om van te leven'? Waarom wordt het programma, zoals de Indiase onderzoekster en activiste Chhaya Dattar opmerkt, zo sterk van bovenaf en niet gedecentraliseerd, op een veel meer participatorische wijze uitgevoerd?
Het streven van de LIW om ontwikkelingssamenwerking op de politieke agenda in het Westen te houden is lovenswaardig evenals pogingen tot 'solidariteit met het Indiase volk'. In een tijd waarin door vrijwel alle overheden en internationale ontwikkelingsorganisaties in toenemende mate voorwaarden aan hulpverlening worden verbonden, zal de keuze van campagnes om deze doelstelling te bereiken in de toekomst wat zorgvuldiger moeten geschieden.

* Noten
1. Voor een overzicht van de geschiedenis van de LIW zie onder andere: Ton van de Waal, 10 Jaar LIW: van Derde-Wereldgroep tot uitgeverij?, India Nieuwsbrief, nr. 50, september-oktober 1987 en de recente beschrijving in: Hans Beerends, De Derde Wereldbeweging; Geschiedenis en toekomst, Utrecht, Jan van Arkel, 1993, blz. 259-261.
2. Zie onder andere de volgende publikaties van de Landelijke India Werkgroep: 'Blauwe revolutie' in India; miljoenen vissers bedreigd door opmars trawlers, Utrecht, LIW, 1981; De Nederlandse kunstmest hulp/handel aan India, Utrecht, LIW, 1982; en India als melkkoe van de EG, Utrecht, LIW, 1985.
3. Zie onder andere de brochure: Werk tegen Armoede; een ander ontwikkelingsbeleid voor 100 miljoen Indiase landlozen, Utrecht (LIW), 1990 en: Campagne 'Werk tegen Armoede' succesvol van start, in: India Nu, 1991, nr. 69. Een eerder commentaar van mijn kant op deze campagne verscheen onder de titel: Mag het ietsje minder zijn? Een andere visie op de LIW-campagne 'Werk tegen Armoede' in: India Nu, maart-april 1992. Door LIW-medewerker Gerard Oonk werd in het mei-juni 1992 nummer van India Nu (Ontwikkelingshulp: geen blanco cheque; kritiek op campagne 'Werk tegen Armoede' misplaatst) op dit artikel gereageerd. Op de reactie van de LIW wordt in deze bijdrage nadrukkelijk ingegaan.
4. Het gaat hierbij om het Young India Project uit Penukonda, de particuliere ontwikkelingsorganisatie SHED uit Orissa, het Tamil Nadu Co-Ordination Committee for E.G.S. en de Anantapur Zilla Vyauasaya Cooliela Union. Echter uit niets blijkt dat deze organisaties de LIW verzocht hebben om via de Nederlandse regering druk uit te oefenen op hun eigen overheid. Symbolisch is dan ook dat in een brief aan Indiase NGO's over deze campagne (augustus 1992) wordt geschreven: 'The India Committee of the Netherlands is of the opinion that a considerable part of development aid to India should be used for (...). We are also asking your support for this campaign'. In de Ledenpost van de LIW (december 1992) wordt dan treffend gemeld: 'LIW-campagne slaat aan in India'. (Mijn onderstrepingen).
5. Ik volg hier de indeling die in het (oude) Tijdschrift voor Anti-Imperialisme Scholing, nummer 1, juni 1973 gehanteerd wordt. Zie ook: John Miltenburg, de Derde-Wereldbeweging in Nederland: van morele verontwaardiging tot anti-imperialisme, in: Gerrit Huizer (red.), Nederland en de Derde Wereld; basisvragen over ontwikkelingssamenwerking, Alphen aan den Rijn/Brussel, Samsom, 1978; of voor meer recente overzichten: D. Kruijt en M. Vellinga, Ontwikkelingshulp getest: resultaten onder de loep, Muiderberg, Coutinho, 1983 (hoofdstuk 1) en het recentelijk verschenen boek van Hans Beerends, a.w., 1993.
6. Zie: LIW, a.w., 1985.
7. Zie: India Nieuwsbrief, nr. 43, juli-augustus 1986.
8. Zie: India Nieuwsbrief, nr. 44, september-oktober 1986.
9. Zie het artikel van LIW-medewerker G. Oonk in India Nu, mei-juni 1992.
10. Van deze voornemens wordt overigens al melding gemaakt in het in 1991 door DGIS opgestelde landenbeleidsplan voor India: India; Beleidsplan voor de periode 1992-1995, Den Haag, Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken,1992, p. 31.
11. Zij stelde: 'De samenwerking op het gebied van plattelandsontwikkeling moet (...) nadrukkelijk worden gericht op de marginale boeren en landloze rurale loonarbeiders.' De minister reageerde als volgt: 'Nederland heeft altijd meer projecthulp willen geven, terwijl India vraagt om programmahulp.' Zie: Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 549, nr. 6, in het bijzonder pp. 2 en 12.
12. Lezing van dr. N.G. Schutte Nordholt: 'Achtergronden van de breuk tussen Indonesië en Nederland; Hoe nu verder?', voor de SID-KIT bijeenkomst, Amsterdam, 14 april 1992.
13. Ontwikkelingsbeleid Derde Wereld te veel door donoren bepaald, Internationale Samenwerking, juli/augustus 1992, p. 42-43.
14. Zie over deze problematiek bijvoorbeeld: Usha Menon en Abhijit Sen, Dunkel's draft text: Indian agriculture, New Delhi, National Working Group on Patent Laws, 1992.
15. Dit is ook de strekking van het commentaar van een groep activisten (Update Collective) uit India op de LIW-campagne: 'Wij zijn van mening dat enige onderwerpen die in deze campagne behandeld worden beter doorgesproken en verhelderd moeten worden. (...) Wij vragen ons af of de nadruk op werkgelegenheidsvoorzieningen alleen wenselijk is.'

  

Kritiek op Landelijke India Werkgroep raakt kant noch wal

door:
Gerard Oonk en
Ipe van der Deen
de auteurs zijn resp. stafmedewerker en
voorzitter van de Landelijke India Werkgroep

De Landelijke India Werkgroep (LIW) zit volgens Fons van der Velden flink fout. Paternalisme en 'inmenging van buiten in het beleid van een redelijk functionerende democratie' zijn geen geringe beschuldigingen tegen een comité dat solidair wil zijn met de armen in India. De campagnes tegen de levering van EG-melkpoeder aan India ('Melk India Niet Uit') en voor steun aan werkgarantie-programma's ('Werk Tegen Armoede') zouden daar prominente voorbeelden van zijn.
Het is wellicht opmerkelijk dat we dit van de Indiase ambassade in deze gevallen niet hebben vernomen. Dat is wel eens anders geweest. Begin jaren tachtig oefende de LIW sterke kritiek uit op de hulpleveranties van grote visserijtrawlers, die de ambachtelijke vissers brodeloos dreigden te maken. Deze actie, die de LIW samen met de Indiase Federatie van Ambachtelijke Vissersbonden ondernam, leidde tot stopzetting van de trawlerleveranties. De Indiase ambassade liet haar ongenoegen over deze Iactiviteit duidelijk blijken. Ook de kritiek op de omvangrijke leveranties van kunstmest betaald met hulpgelden, die vooral aan de grote boeren ten goede kwamen, viel aan Indiase kant beslist niet in goede aarde.
In onze opvatting is bilaterale hulp het resultaat van onderhandelingen en afspraken tussen landen en is het logisch dat belangengroepen van burgers en de publieke opinie in zowel het donorland als het ontvangende land zich daar actief mee bemoeien. Lange tijd hebben belangengroepen uit het bedrijfsleven een overwegende invloed op het Nederlandse ontwikkelingsbeleid gehad en nog steeds is die invloed aanwezig. Ook (geo)politieke redenen spelen vanzelfsprekend een belangrijke rol in de keuze van landen en de aard van de hulp. Gelukkig heeft Nederland ook een sterke traditie van organisaties die ontwikkelingssamenwerking zien als een, weliswaar onvolkomen, instrument om een bijdrage te leveren aan de positieverbetering van de mensen die onder het bestaansminimum leven. In die traditie heeft de LIW steeds de belangen van de armen en rechtelozen als uitgangspunt van haar visie op het doel van de ontwikkelingssamenwerking met India genomen. Dit doen wij in solidariteit en overleg met organisaties die zich voor 'de arme helft' van India inzetten. Eigen onderzoek, voorlichting, het mobiliseren van de publieke opinie, maatschappelijke organisaties en de politiek, publiciteit en directe beleidsbeïnvloeding zijn de middelen die we daarvoor hanteren.
De 'les' die Van der Velden uit de kwestie Indonesië trekt voor de campagnes van de LIW is volkomen misplaatst. De opmerkingen van de door hem geciteerde Schulte Nordholt hebben betrekking op het (dreigen met) stopzetten of verminderen van de ontwikkelingshulp in verband met schendingen van de mensenrechten. De LIW heeft de Nederlandse regering echter nooit gevraagd om de hulp op die manier als sanctiemiddel in te zetten, noch bij mensenrechtenschendingen noch in verband met de besteding van de hulp zelf. Wel hebben we de regering gevraagd om haar bezorgdheid over schendingen van mensenrechten aan de Indiase regering over te brengen, bepaalde vormen van hulp te schrappen (trawlers, kunstmest) en andere op de agenda van de samenwerking met India te zetten. Met welke opvattingen van Schulte Nordholt is dat strijdig?
De opmerkingen van Van der Velden over het 'gebruik van money power' als niet erg realistische optie en illusie van de LIW zijn niet alleen op meerdere niveaus onjuist, maar ook nog strijdig met de rest van zijn eigen verhaal. De Wereldbank en het IMF hebben wel degelijk, en niet altijd in gunstige zin, redelijk veel invloed op het Indiase beleid. Zij zijn verreweg de grootste donoren van India en stellen strenge macro-economische en sectorale voorwaarden aan hun hulp. De Nederlandse invloed is zeker beperkt. Natuurlijk kan Nederland geen programma's van India afdwingen en dat bepleiten wij ook niet. Nederland kan wel besluiten bepaalde programma's niet te financieren of aanbieden om bepaalde programma's juist wel te steunen. In dat laatste geval beslist vanzelfsprekend India.
De opmerking Van der Velden over 'money power' als illusie - gezien het beperkte aandeel van de buitenlandse hulp in het BNP - contrasteert nogal met zijn kruistocht tegen elke vorm van conditionaliteit. Als de invloed van buitenlandse hulp 'geen realistische optie' is dan zou conditionaliteit ook niet of nauwelijks een probleem zijn. India bepaalt dan immers gewoon zelf wat zij wil.
Het probleem van Van der Velden met de activiteiten van de LIW lijkt me niet zozeer te zitten in 'inmenging van buiten in een redelijk functionerende democratie'. De acties tegen de hulpleveranties van trawlers en kunstmest waren namelijk het meest 'bemoeizuchtig', omdat ze ingingen tegen de wensen van de Indiase regering. Deze beide acties vielen blijkbaar nog wel onder de 'solidariteitsnorm' van Van der Velden.
Nee, de voorbeelden van 'bemoeizucht' die Van der Velden aanhaalt, lijken er meer op te duiden dat de LIW van Van der Velden geen thema's, soorten programma's of doelgroepen zou mogen aandragen die de algemene doelstelling armoedebestrijding nader concretiseren. Met andere woorden: kritiek leveren op bestaande hulp mag wel, maar voorstellen doen voor andere vormen van hulp blijkbaar niet. Dit standpunt impliceert dat discussies over bijvoorbeeld vrouwenbelangen, duurzame ontwikkeling en bevordering van de burgelijke én sociaal-economische mensenrechten in het kader van ontwikkelingsbeleid alleen door de regering van het hulpontvangende land aangekaart zouden mogen worden. De LIW is van mening dat donoren ook dat recht hebben, als ze aansluiten bij desbetreffende gouvernementele of niet-gouvernementele initiatieven en ontwikkelingen in het ontwikkelingsland zelf.
Van der Velden citeert ter ondersteuning van zijn betoog de Indiase onderzoekster Usha Menon die tegen 'elke vorm van conditionaliteit' is. Meent Van der Velden nu werkelijk dat landen en organisaties maar een blanco cheque naar India moeten overmaken? Is het niet bedoeling dat de hulp - ook die van ICCO - zoveel mogelijk aan de armen ten goede komt? Vanzelfsprekend is wel de vraag aan de orde wèlke voorwaarden aan de hulp moeten worden verbonden. Om zijn beschuldiging van paternalisme te onderbouwen rukt Van der Velden een citaat uit zijn verband, waarin wordt gezegd dat de LIW het streven naar hulp met minder voorwaarden een onwenselijk uitgangspunt zou vinden. Hij laat de daarop volgende zin weg, waarin staat dat de voorwaarden die landen aan de hulp koppelen om hun eigen belangen te bevorderen zoveel mogelijk moeten wor- den teruggedrongen. De LIW is bijvoorbeeld tegen 'gebonden' bestedingen in Nederland.
Als eerste voorbeeld van het 'paternalisme' van de LIW noemt van der Velden onze campagne tegen de leveranties van EG-melkpoeder en boterolie aan India. Het hoofdaccent in de campagne lag op de oneerlijke concurrentie van de Europese zuiveloverschotten met de eigen melkproduktie van Indiase melkveehoud(st)ers, omdat de van EG-zuivelprodukten gemaakte melk onder de prijs van Indiase melk werd verkocht. Verder werd een deel van de verkoop van Europees melkpoeder gebruikt voor activiteiten die de kleine veehouders benadeelden. In India werd in de media en de politiek heftig over dit zogenoemde 'Operatie Vloed' programma gedebatteerd en diverse Indiase wetenschappers en organisaties pleitten voor stopzetting van de Europese zuivelhulp. Op basis daarvan, en van eigen onderzoek, heeft de LIW samen met organisaties in andere EG-landen een campagne richting Europese Commissie en Parlement gevoerd die, na een onafhankelijke evaluatie, tot vermindering van de zuivelhulp en tot het wegnemen van de oneerlijke concurrentie met de Indiase veehouders heeft geleid.
Het beeld dat Van der Velden schetst van de campagne 'Werk Tegen Armoede', is verbijsterend ver bezijden de waarheid. Vier Indiase organisaties zouden volgens hem bij hun regering aandringen op meer prioriteit voor werkgelegenheidsprogramma's. In feite is er een beweging van honderden particuliere organisaties en lokale landarbeidersbonden, die de afgelopen zes jaar actie heeft gevoerd voor werkgarantie. Deze moet een bestaansminimum verschaffen aan de 250 miljoen land lozen die nu, door gebrek aan werk en zeer lage lonen, onder de armoedegrens leven.
Deze recht-op-werkbeweging is vooral geïnspireerd door het Werkgarantie Programma in de deelstaat Maharashtra dat al 20 jaar bestaat. Dit programma geeft elke plattelandsbewoner in Maharashtra, ondanks tekortkomingen in de uitvoering, recht op ongeschoold werk tegen het minimumloon in door de lokale overheid opgezette openbare werken. Het gaat daarbij vooral om irrigatie, bodembeheer, herbebossing en dorpsontwikkeling. Werk dat bijdraagt aan de ontwikkeling van de landbouw en de verbetering van het milieu en daardoor nieuwe 'gewone banen' schept. Tweederde van de werkers in het programma zijn vrouwen. Van deze vorm van werkzekerheid maken jaarlijks een half tot één miljoen mensen gebruik.
In het rapport 'Honger en overvloed - oorzaken en oplossingen' stellen prof. W. Tims (voorzitter van ICCO en hoogleraar aan de VU) en de Indiase econoom K.S. Parikh dat het op grote schaal scheppen van loonarbeid via openbare werken de meest haalbare manier is om de honger in India in het jaar 2000 uit te bannen. Een dergelijke aanpak is volgens hen niet alleen sociaal wenselijk, maar ook betaalbaar en gunstig voor de economie als geheel. Extra ontwikkelingshulp zou daaraan volgens Tims en Parikh een goede bijdrage kunnen leveren.
De bewering van Van der Velden in een voetnoot dat 'uit niets blijkt dat deze organisaties de LIW hebben verzocht om via de Nederlandse regering druk uit te oefenen op hun eigen overheid', is eveneens onjuist. Indiase NGO's die een leidende rol spelen in de werkgarantie-beweging in vier deelstaten hebben ons gevraagd om bij de Nederlandse regering en de Europese Gemeenschap (EG) aan te dringen op steun aan dergelijke programma's. Niet door Nederland en de EG 'druk te laten uitoefenen' - dat is een onjuiste en suggestieve term van Van der Velden - op India, maar door een aanbod voor steun aan de Indiase regering voor te leggen. In de loop van de campagne hebben daarnaast nog circa veertig organisaties, netwerken van organisaties (waaronder een koepel met 400 leden) en prominente personen ons expliciet laten weten dat zij de campagne steunen. Diverse organisaties hebben nog verdere stappen ondernomen. Zij pleiten in brieven aan Pronk, de Europese Commissie en het Europees Parlement voor hulp en schuldkwijtschelding van de Westerse landen als bijdrage aan de financiering van werkgarantie-programma's.
En de Indiase regering, vindt die niet dat Nederland zich bemoeit met zaken die haar niet aangaan? Nee, India is ingegaan op het Nederlandse voorstel. Dat is niet verbazingwekkend, want de huidige regering heeft - mede door de acties van de werkgarantie-beweging - de deelstaten aanbevolen om een soortgelijk werkgarantie-programma als in Maharashtra op te zetten. Een na bilateraal overleg ingestelde officiële Indiaas-Nederlandse onderzoeksmissie heeft inmiddels geadviseerd om in twee deelstaten met een proefprogramma in enkele districten te beginnen. In de deelstaat Andhra Pradesh heeft de lokale regering dit voorstel onlangs overgenomen.
In een poging de voorzitter van ICCO, prof. W. Tims, voor zijn karretje te spannen meent Van der Velden een tegenspraak te ontwaren tussen een recent rapport van de Nationale Adviesraad voor Ontwikkelingssamenwerking (NAR), dat onder leiding van Tims is opgesteld, en de campagne 'Werk Tegen Armoede'. Het advies van dit rapport om meer rekening te houden met prioriteiten van ontwikkelingslanden zelf, is echter precies wat wij hebben gedaan. Voor de LIW staan de prioriteiten van de armen en hun organisaties daarbij voorop, maar in dit geval lijkt ook de regering bereid om 'werk te maken van werkgarantie'. Een betere voedingsbodem voor een Nederlands of Europees ontwikkelingsbeleid in India dat bijdraagt aan armoedebestrijding op grote schaal, lijkt dan ook nauwelijks mogelijk.
Tenslotte nog de 'inhoudelijke vraagtekens' van Van der Velden bij de recht op werkmaatregelen. Het blijft verbazingwekkend hoe hij steeds mensen citeert die zijn argumentatie absoluut niet onderbouwen. Overleven, zekerheid en zelf-respect zijn inderdaad prioriteiten voor de armen. Werkgarantie is geen blauwdruk tegen de armoede, maar wel een essentieel strategisch instrument voor lokale organisaties om deze prioriteiten te realiseren. Natuurlijk zijn ook landhervormingen en andere vormen van herverdeling zeer belangrijk. Momenteel hebben landlozen en marginale boeren in India niet de macht om dit politiek af te dwingen. Het recht op werk geeft hen een instrument in handen om hun positie maatschappelijk te versterken en zich ook te organiseren voor andere sociale veranderingen, waaronder landhervormingen.
In het werkgarantie-programma in Maharashtra zijn, in tegenstelling tot hetgeen Van der Velden suggereert, nauwelijks verschillen in beloning tussen mannen en vrouwen. Ook wordt het wettelijk minimumloon uitbetaald. Mede daarom bestaat tweederde van de deelnemers uit vrouwen. De Wereldbank is inderdaad tegen uitbetaling van het wettelijk minimumloon in werkgarantie-projecten. Vooral daarom heeft zij de onderhandelingen met India over medefinanciering van nieuwe werkgarantie-programma's in andere deelstaten afgebroken. Gelukkig volgt Nederland in dit geval de Wereldbank niet. De Indiase regering houdt - ons inziens terecht - vast aan de uitspraak van het Hooggerechtshof dat bij 'minder dan minimumloon' het recht om te leven wordt geschonden.
Het werkgarantie-programma in Maharashtra heeft inderdaad de nodige tekortkomingen en onderzoekster en activiste Chhaya Datar is daarover zeer kritisch. Zoals velen wil zij echter niet van het programma af, maar is zij actief om verbeteringen te bewerkstelligen. Het streven van Van der Velden om de LIW voor verkeerde keuzes te behoeden lijkt lovenswaardig, evenals zijn zorg dat de LIW haar karakter als kritische actiegroep geweld aandoet. De volgende keer zal de keuze van zijn argumenten om aan te tonen dat we uit onze rol zouden vallen, toch wat zorgvuldiger moeten gebeuren.

* Literatuur
Blauwe Revolutie in India - Miljoenen vissers bedreigd door opmars trawlers, LIW,1981
India als melkkoe van de EG, LIW, december 1985
Werk Tegen Armoede - Een ander beleid voor 100 miljoen landlozen, LIW, oktober 1990
Maak werk van het milieu - Armoedebestrijding en milieuverbetering op het Indiase platteland, LIW, augustus 1991
Actiekrant Werk Tegen Armoede, LIW, april 1993



NASCHRIFT - FONS VAN DER VELDEN

Ten eerste: In de internationale ontwikkelingssamenwerking zijn twee, tegengestelde, tendensen waarneembaar. Op de eerste plaats is er sprake van het verbinden van meer, en stringente, voorwaarden bij het verlenen van financiële assistentie. Op de tweede plaats komt er vanuit de landen van de Derde Wereld steeds meer verzet tegen deze buitenlandse inmenging.
Het is jammer dat het bestuur en de staf van de LIW niet begrijpen dat een actiegroep, zoals de LIW, die geen deel uitmaakt van het ontwikkelings-establishment en niet politiek gebonden is, de armen en ontrechten in de Derde Wereld beter ondersteunt door deze conditionaliteit te problematiseren in plaats van te stimuleren en legitimeren.
Het feit dat de LIW op de stoel van de overheid wil gaan zitten, geeft aan dat er sprake is van coöptatie. Bovendien wil men nu blijkbaar in het gezelschap van de grote jongens en meisjes (de Nederlandse overheid, het IMF en de Wereldbank) de fanatiekste leerling van de klas zijn.
Ten tweede: Mijn pleidooi is, laat democratisch gekozen regeringen, zoals de Indiase, zélf de ontwikkelingsprioriteiten vaststellen. Als de Indiase overheid hecht aan de werkgarantieprogramma's en daarvoor buitenlandse financiering zoekt, kan zij dit onderwerp zelf in het bestedingsoverleg met Nederland ter financiering voorleggen.
Ten derde: De Indiase samenleving kent circa vijftien duizend particuliere ontwikkelingsorganisaties. Uit de door de LIW overlegde documentatie blijkt dat zij met betrekking tot deze campagne contact heeft met vier van dergelijke organisaties. Over de reputatie van deze groepen valt het nodige te zeggen. Voorts blijkt inderdaad uit niets dat deze organisaties de LIW hebben gevraagd zich te mengen in interne Indiase aangelegenheden.



LIW IN 'T NIEUWS

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Kinderarbeid & Onderwijs

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 6 juli 2004