terug
Onderstaande artikelen zijn gepubliceerd in: InZet, augustus 1994      

Kinderen willen betaald werk

door:
Ben White

Kinderarbeid roept hevige emoties op. Produkten die met kinderarbeid gemaakt zijn, staan in een kwade reuk bij de consumenten. Een verbod op kinderarbeid is echter het kind met het badwater weggooien, stelt Ben White, hoogleraar Rurale Sociologie aan het Institute of Social Studies te Den Haag. Hij zet grote vraagtekens bij de campagne van organisaties tegen Indiase tapijten die met uitbuiting van kinderen vervaardigd zijn. Emoties mogen een kalme en onbevooroordeelde analyse van het probleem niet in de weg staan.

Nationale en internationale regels die kinderarbeid verbieden, worden zelden streng gehandhaafd. Ze zijn in de praktijk nauwelijks af te dwingen; niet in de arme landen, maar ook niet in de geïndustrialiseerde landen. In Nederland bijvoorbeeld overtreedt volgens recent onderzoek meer dan de helft van de kinderen in de leeftijd van 13 tot 17 jaar één of meer aspecten van de huidige wetgeving op het gebied van kinderarbeid.
Volgens de meeste wetten op het gebied van kinderarbeid is het acceptabeler dat kinderen voor hun ouders thuis of zonder betaling werken, dan dat ze voor anderen buitenshuis of voor geld werken. Ook organisaties die lobbyen voor de toepassing van deze wetten vinden dat. In geval van betaald werk, vinden ze dat het werk in kleinschalige ondernemingen minder schadelijk voor kinderen is dan werken in grootschalige ondernemingen. Werk kan in ieder geval nooit een goede vervanging zijn van of aanvulling op onderwijs.
In de overheersende visie worden kinderen eerder gezien als passieve slachtoffers en als objecten waarmee je je kunt bemoeien, dan als sociaal actieve individuen die in staat zijn voor hun rechten op te komen en hun eigen lot te verbeteren.
Al deze ideeën zijn volkomen in tegenspraak met de wensen en voorkeuren van kinderen zelf. De werksituaties die door de actievoerende organisaties als acceptabel of relatief probleemloos beschouwd worden, zijn vanuit het standpunt van de kinderen gezien vaak de meest problematische. En anderzijds: het werk dat deze organisaties geneigd zijn problematisch te vinden, is voor kinderen vaak juist de oplossing voor andere belangrijke problemen.

Ondersteunen
De inschakeling van kinderen bij werk, inclusief betaald werk, is op zichzelf genomen geen probleem. We moeten niet alle vormen van kinder- en jongerenarbeid willen uitbannen. In plaats daarvan moeten we proberen beter zicht te krijgen op de aard en de problemen van dergelijke arbeid, zodat we kunnen vaststellen welke soorten werk en werkrelaties misbruik van deze categorie werknemers inhouden. Dan kunnen we de pogingen ondersteunen die werkende kinderen ondernemen om hun levens- en werkomstandigheden te verbeteren.
Gedurende de jaren tachtig verschoof het officiële standpunt over kinderarbeid van 'ban het uit' naar één die ook bescherming inhoudt. Tegelijkertijd zien we vernieuwende benaderingen (vaak door niet-gouvernementele organisaties, NGO's), die zich richten op het bevorderen van de zelforganisatie en emancipatie (empowerment) van werkende kinderen. De 'emanciperende' en de 'beschermende' benaderingen vullen elkaar in principe aan en kunnen inderdaad versterkend werken. Dit in tegenstelling tot de 'ban het uit'-benadering, die een hinderpaal lijkt voor het succes van beide andere benaderingen.

Boycot
Recentelijk worden in veel ontwikkelingslanden de beschermende maatregelen bedreigd door de opkomst van een nieuw fenomeen. Invloedrijke groeperingen oefenen druk uit op de overheden om een boycot of sancties in te stellen tegen produkten die met kinderarbeid gemaakt zijn. Het verbod op kinderarbeid - in het bijzonder naleving van conventie 138 van de ILO (International Labour Organisation), die het in dienst nemen van kinderen jonger dan 15 jaar verbiedt - staat hoog op de lijst van normen die opgenomen kunnen worden in de 'sociale clausule' van de Gatt en zijn opvolger de Wereldhandelsorganisatie (WTO), en van regionale organisaties als de Europese Unie en de Nafta (North American Free Trade Association, het handelsverdrag tussen de VS, Canada en Mexico).
In de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, stelt de Harkin Bill voor om de import te verbieden van produkten die gemaakt zijn met de arbeid van kinderen jonger dan 15 jaar. In verschillende Europese landen, inclusief Nederland, werken een aantal organisaties aan een campagne voor de boycot van Zuidaziatische tapijten die met kinderarbeid vervaardigd zijn (zie kader).
Paradoxaal genoeg trachten zo enkele van de rijkste landen de handhaving van regels op het gebied van kinderarbeid (met name tot 15 jaar) af te dwingen in de armste landen, terwijl ze zelf in eigen land niet in staat zijn deze te handhaven en, in enkele gevallen, zelfs bezig zijn de regels te versoepelen.
Veel overheden die door dit soort acties bedreigd worden, zoals India, Bangladesh of Indonesië, voelen zich heen en weer geslingerd tussen twee benaderingen. Enerzijds willen ze het probleem van de kinderarbeid onderkennen en aanpakken; anderzijds willen ze het probleem bagatelliseren of zelfs ontkennen. Dit laatste vooral naar de buitenwereld toe, vanwege het gevaar van internationale sancties.
NGO's zijn ondertussen sterk verdeeld over de aanpak van kinderarbeid. Men kan onder hen varianten van zowel 'ban het uit', 'bescherming' als 'emancipatie' vinden. Enkele NGO's zijn op kleine schaal bezig kinderarbeiders aan te sporen om met elkaar hun problemen te bespreken en strategieën te ontwikkelen om hun rechten als kinderen en als arbeiders te bevorderen en te beschermen. Anderen bekritiseren iedere poging tot beschermde maatregelen.

Overgangsperiode
Wat wil de 'ban het uit'-school nu eigenlijk verbieden en waarom staat zij erop dat een algeheel verbod van kinderarbeid de enige en beste wijze daartoe is?
De 'uitbanners' zijn er zelf ook niet erg duidelijk over. Zeker, kinderen mogen niet gedwongen worden te werken in omstandigheden die hun gezondheid of veiligheid bedreigen; ze mogen niet blootgesteld worden aan schadelijke chemicaliën, overbelast worden of onderbetaald, behandeld of verkocht als goederen, of de toegang ontzegd tot onderwijs, ontspanning, sociale activiteiten en een familieleven. De vraag is of een dergelijk misbruik van kinderarbeid het beste bestreden kan worden door een algemeen verbod op kinderarbeid.

De tweeslachtigheid en de tegenstrijdigheden die voortkomen uit de vreemde combinatie van de beschermende benadering en de oude 'ban het uit'-erfenis, vinden hun weerslag in het nieuwe programma van de ILO voor kinderarbeid. Het lange-termijndoel is de volledige uitbanning van kinderarbeid. In het besef echter dat dit doel (althans voorlopig) onbereikbaar is voor de meeste landen, streeft het programma twee tussendoelen na. Het eerste is een geleidelijke uitbanning van kinderarbeid. Het tweede is bescherming van werkende kinderen gedurende een overgangsperiode en een poging om hun werk te reguleren en te vermenselijken.
De Nederlandse regering heeft deze basisformule van de ILO overgenomen in de nota 'Beleid in de 'kinderschoenen'. 'Kinderarbeid moet op den duur worden afgeschaft, maar streven naar een onmiddellijk verbod is irreëel', stelt de nota. In de overgangsperiode moet snel actie ondernomen worden om uitwassen te bestrijden; kinderarbeid in gevaarlijke beroepen en met gevaarlijke stoffen uit te bannen, evenals slavernij en kinderprostitutie; de arbeidsomstandigheden van kinderen en volwassenen te verbeteren; organisaties te steunen die zich inzetten voor de rechten van het werkende kind.

Waarom?
De vraag die nu nog onbeantwoord blijft, is: als alle doelen van de overgangsperiode bereikt kunnen worden, waarom zouden we dan nog blijven aandringen op een volledige afschaffing van kinderarbeid?
Stel nu dat de werkende kinderen in de wereld, van India en Portugal tot Nederland en de VS, niet meer onder omstandigheden werken die schadelijk zijn voor hun ontwikkeling of gezondheid; dat ook voor hen, net als voor volwassenen, het minimumloon en andere regelingen gelden die de beste werkomstandigheden garanderen die redelijkerwijs in het land verlangd kunnen worden; dat zij het recht op organisatie hebben, het recht om gehoord te worden, gegarandeerd voldoende tijd hebben voor rust, ontspanning en onderwijs. Waarom in die situatie dan nog vasthouden aan het verbod van kinderarbeid, wat in niets anders resulteert dan de afschaffing van het recht van kinderen om geld te verdienen?
Zulke vragen mogen inhoudsloos en academisch lijken; waarom het uiteindelijke doel ter discussie stellen, wanneer we allemaal weten dat zelfs de doelen voor de overgangsperiode waarschijnlijk onhaalbaar zijn? Er zijn echter redenen om de vragen wel serieus te nemen. Allereerst is het tegenstrijdig en onjuist van de samenleving om enerzijds de kinderen met alle boodschappen van de globale en nationale consumentencultuur te bombarderen, en anderzijds diezelfde kinderen het recht te ontzeggen dit geld zelf te verdienen. Een meer pragmatisch argument is dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat kinderarbeid substantieel 'vermenselijkt' kan worden zolang het gecriminaliseerd blijft.

Combinatie
Zoals al eerder gezegd, worden betere werkomstandigheden waarschijnlijk eerder bereikt door een combinatie van elkaar versterkende benaderingen van 'bescherming van hogerhand' en 'emancipatie vanaf de basis'. Kinderen versterken hun eigen positie deels door de rechten en de bescherming op te eisen die de beschermende maatregelen beogen. Door zelforganisatie kan hun stem de inhoud van beschermende maatregelen meebepalen. Maar de pogingen om de twee benaderingen te combineren, kunnen serieus gehinderd, zelfs volledig gesaboteerd worden, wanneer kinderarbeid het onderwerp blijft van een nationaal en internationaal verbod.
Om misverstanden te voorkomen: dit alles is geen argument tegen de totstandkoming of toepassingvan internationale arbeidsnormen, of tegen de opname van deze normen in de 'sociale clausules' van internationale handelsovereenkomsten. Het is zelfs geen argument tegen de opname in deze clausules van een aantal minimumbepalingen die zich speciaal richten op de bescherming van werkende kinderen. Het is eenvoudigweg een argument tegen het kiezen van het verkeerde doel, een algemeen verbod op kinderarbeid.
Waar het idee dat 'kinderen niet behoren te werken' ook vandaan gekomen is, het leeft in ieder geval niet bij de kinderen in de wereld. Als hun denkbeelden ons onbegrijpelijk of onacceptabel voorkomen, dan komt dat doordat de meesten van ons zo weinig vertrouwd zijn met de wereld zoals kinderen die zien en beleven. Daarom is het van extreem groot belang om naar de kinderen te luisteren, in een poging om de problematiek van kinderarbeid beter te begrijpen en naar oplossingen te zoeken.

Dit artikel is gebaseerd op de inaugurele rede die professor Ben White op 16 juni hield op het ISS onder de titel 'Children, Work and Child Labour: Changing Responses to the Employment of Children.'

Novib en Landelijke India Werkgroep contra Ben White

door:
Edgar Vos

Beschouwen we kinderen als onmondig wanneer het om hun belangen en hun werk gaat? Ja, stelt Ben White in zijn oratie. Hij komt na uitgebreid onderzoek in onder andere Indonesië (Java) tot de conclusie, dat kinderen het recht opeisen om te werken en dat we naar hen moeten luisteren. Willen organisaties als de Landelijke India Werkgroep en Novib, die actie voeren tegen met kinderhanden gemaakte Indiase tapijten, kinderen dat recht ontzeggen? Een verdediging.

Jan Klugkist van de Novib heeft veel lof voor de analyse die White van het onderwerp kinderarbeid heeft gemaakt. 'Hij heeft het probleem nu eens van een geheel andere zijde belicht. De situatie rond kinderarbeid in Java verschilt echter belangrijk van die in de Noordindiase tapijtindustrie, waardoor de strategie anders moet zijn. Jong buitenshuis werken kan in de expanderende economie van Java een vrije keus van tieners zijn - net als het bijverdienen van tieners in Nederland - maar in de kinderarbeid in Noord-India is vrije keus niet of nauwelijks aan de orde.'
Naar schatting is zo'n twintig procent van de 420.000 kinderen die in de Indiase tapijtindustrie werken is schuldslaaf, vertelt Klugkist. Dat betekent dat het kind werkt om de schulden van de ouders af te lossen. Soms zijn ze onder valse voorwendsels (opleiding, goed inkomen) geronseld in afgelegen gebieden. 'Het is een gesloten cirkel van armoede: jonge kinderen van arme, vaak werkloze ouders uit de laagste kaste komen in de tapijtweverijen terecht, krijgen zo geen enkele opleiding en behoren vervolgens tot de groep van kansloze volwassenen.'
'Bovendien zijn veel van de Indiase kinderen in de tapijtweverijen veel jonger dan de tieners over wie White het heeft. Novib is niet tegen kinderarbeid, maar wel tegen de uitwassen van de Indiase tapijtindustrie. Het is vooral het keurmerk dat wij propageren. Novibs Indiase partner SACCS kwam met dit keurmerk om de misstanden effectief tegen te gaan. De actie voor het keurmerk wordt in India door een grote groep van (tapijt)exporteurs ondersteund. Economische druk richting overheden is het sterkste drukmiddel om hen in actie te laten komen.'
Klugkist zegt dat de volledige afschaffing van kinderarbeid niet het ultieme doel voor Novib is, maar 'soms heb je een radicale stellingname nodig om ergens wat beweging in te krijgen. Wij verwachten dat uiteindelijk de kinderen èn hun ouders zullen profiteren.'

Tuberculose
'Natuurlijk willen we kinderen niet volledig het recht op eigen inkomsten ontzeggen', reageert Gerard Oonk van de Landelijke India Werkgroep. 'White wekt de indruk dat we alle vormen van kinderarbeid op één hoop vegen en willen verbieden. In het keurmerk worden alleen bepaalde soorten werk voor jongeren uitgesloten. Verder mogen kinderen niet in volledige dagtaken werkzaam zijn, want dan blijft er voor scholing, opleiding en sociale ontwikkeling geen tijd over.'
'Overigens reageren wij met onze steun aan deze actie op een vraag die oorspronkelijk vanuit de Derde Wereld zelf, en in dit geval van SACCS, gekomen is', vervolgt Oonk. 'SACCS geeft onder andere in India veel publiciteit aan kinderarbeid, organiseert bijeenkomsten en zet zo de Indiase overheid onder druk. Dat bleek echter niet voldoende. Dat de actie contraproduktief zou zijn, doordat de overheid als gevolg van de boycot het probleem gaat bagatelliseren, blijkt in het Indiase geval niet zo. De Indiase overheid is volgens een aantal Indiase kranten juist na de buitenlandse druk met meer maatregelen gekomen om de wetten op het gebied van kinderarbeid beter nagevolgd te krijgen. Zo worden er meer controleurs aangesteld. In India is het voorkomen van kinderslavernij officieel erkend en bestaan er wetten die dit moeten voorkomen.'
'Verder maakt White geen opmerking over kinderen die met hun onderbetaalde en goedkope werk volwassenen van de arbeidsmarkt verdringen. Lokale vakbonden hebben daarop al gereageerd. De werkomstandigheden zijn ook vaak zodanig, dat kinderen al op jonge leeftijd voor hun leven misvormd zijn en als onbruikbaar uit het arbeidsproces gestoten worden. Zo zijn in de tapijtindustrie de werkruimten meestal zeer stoffig, wat leidt tot zo'n 25 procent tuberculose onder de kinderen die daar werken. Verder moet vaak in een verkrampte zitpositie gewerkt worden bij een slechte verlichting.'
'Natuurlijk is het goed om de kinderen te organiseren, zodat ze voor hun eigen belangen op kunnen komen', beaamt Oonk tot slot. 'Maar het is extreem moeilijk om kinderen te organiseren.'

KINDVRIENDELIJKE TAPIJTEN

Sinds vele jaren is de South Asian Coalition on Child Servitude (SACCS) in India actief om de levensomstandigheden van werkende kinderen te verbeteren. Onder druk van onder meer SACCS hebben de Indiase overheid en de VN-arbeidsorganisatie ILO onderzoek gedaan naar het voorkomen van gedwongen arbeid onder kinderen in de regio rond de Noordindiase steden Mirzapur en Bhadohi. In de tapijtsector is zo'n zeventig procent van de werknemers (420.000) jonger dan veertien jaar. Een kwart van deze kinderarbeiders is het kind van een bedrijfseigenaar.
Kailash Satyarthi, voorzitter van SACCS: 'Op een gegeven moment hadden wij zo'n zevenduizend kinderen bevrijd die in slavernij leefden en werkten. Maar er werden dagelijks meer kinderen geronseld dan wij konden bevrijden.' SACCS heeft toen geconcludeerd dat de eigen acties niet voldoende waren om het probleem te bestrijden. Als eerste is men toen samen met een groot aantal Indiase exporteurs van tapijten naar Duitsland - een van de grootste tapijtimporteurs - gestapt om daar een organisatie te zoeken die SACCS vanuit het buitenland kon steunen. Men vond die steun bij het Indo German Export Promotion Project (IGEP), ruimhartig gesteund door het Duitse ministerie van Ontwikkelingssamenwerking.
Gezamenlijk kwamen zij tot een keurmerk voor tapijten die niet met nadelige gevolgen voor kinderen geproduceerd zijn. Zo mogen kinderen bepaalde categorieën gevaarlijk werk niet doen, zoals het werken met gevaarlijke chemicaliën. Het meewerken van kinderen in familiebedrijven, bijvoorbeeld bij eigenaren van weefgetouwen, blijft in veel gevallen wel mogelijk, ondanks dat dit werk als gevaarlijk voor kinderen bestempeld wordt. Het werk mag niet volledige dagen omvatten en het volgen van scholing en opleiding moet mogelijk blijven.
In Nederland haakten de Novib en de Landelijke India Werkgroep in op dit initiatief. Zij proberen het keurmerktapijtin de Nederlandse winkels te krijgen. Tapijtimporteurs als de Bijenkorf, V&D en Ikea hebben belangstelling getoond.



LIW IN 'T NIEUWS

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Kinderarbeid & Onderwijs

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 1 juli 2003