terug
Onderstaand artikel is gepubliceerd in: Ontzet, aug-sep 1994      
(maandblad van de Landelijke Vereniging van Wereldwinkels)      


Sociale clausules

Het lot van de tapijtkinderen in de internationale handel

door:
Herman van Beek

In hun Handelsmanifest en Koffiemanifest stellen de Wereldwinkels voor wereldwijde minimale arbeidsnormen op te nemen in de GATT, de Algemene Overeenkomst voor Tarieven en Handel en in een nieuwe Internationale Koffie Overeenkomst. Het lijkt erop dat de Wereldwinkels uit een onverwachte hoek op hun wenken bediend worden. Onlangs hebben de Amerikanen en de Fransen voorgesteld in een nieuwe wereldhandelsorganisatie, die de GATT moet vervangen, te gaan onderhandelen over zulke arbeidsnormen. De ontwikkelingslanden - en met hen Nederland - zijn echter niet enthousiast. Zij vrezen dat het sociale argument door de Fransen en Amerikanen gebruikt wordt om hun handelsprotectionisme voort te zetten. Ook onder Wereldwinkeliers hoor je nogal eens aarzelingen. Hoe zit het met die sociale clausules? Een pleidooi voor de clausule, aan de hand van een voorbeeld.

Tapijtkinderen
"Zijn wij beschaafd? Zijn wij mensen met een hoogstaande cultuur, die op het punt staan de 2le eeuw binnen te treden?" Kailash Satyarthi, een Indiër van achter in de dertig, Brahmaan van afkomst en met een ingenieursopleiding die hem een comfortabel leven had kunnen opleveren, zet zich al vijftien jaar in voor de kinderen, die werken in de Indiase tapijtindustrie. Hij aarzelt niet om van slavernij te spreken als hij het heeft over de kinderen die de handgemaakte tapijten knopen, die zo'n belangrijk exportprodukt zijn geworden voor India, Pakistan en Nepal. In de tapijtfabrieken en werkplaatsen in die drie landen werken een miljoen kinderen: 300.000 in India, 500.000 in Pakistan en 200.000 in Nepal. Tussen de 6 en 14 jaar oud worden de kinderen met de belofte van een behoorlijk loon en de kans een vak te leren geworven onder de armen van Zuidelijk Azië. Hun ouders hebben het geld dat in het vooruitzicht wordt gesteld bijna altijd broodnodig en wie zou zijn kind meteen vak willen laten leren?
De praktijk is meestal anders. Veertien tot zestien uur per dag werken voor een bedrag dat ver onder het minimumloon ligt, geen verlof om naar huis te gaan, slaag bij onvoldoende produktie. Slaag als je tracht te ontsnappen of naar huis te gaan. Slaag of erger. Want Satyarthi stelde zijn vraag over ons beschavingsniveau na het verhaal van een jongen die doodgeslagen werd toen hij trachtte te ontsnappen.

Keurmerk en importstop
Wat doe je aan zulke toestanden? De handel eerlijk maken. De tapijtindustrie van Zuid-Azië is immers in de eerste plaats een exportindustrie? Dat is dan ook precies wat Satyarthi en zijn Zuidaziatische Coalitie tegen Kinderslavernij (SACCS) willen. Voordat doel bezocht hij begin dit jaar onder andere Nederland. In Nederland kwam hij op uitnodiging van onder andere de Landelijk India Werkgroep (LIW).
De handel eerlijk maken kan op verschillende manieren. Eén ervan is een beroep te doen op de consument. Nog eind dit jaar zullen tapijten met een keurmerk, kinderarbeidvrije tapijten, op de markt komen. Ook in Nederland waarschijnlijk. De Bijenkorf heeft al belangstelling getoond.
Een tweede manier is een beroep doen op de politiek, importmaatregelen bewerkstelligen. De maatregel waar Satyarthi om vraagt is een drastische: een importstop op handgemaakte tapijten waaraan kinderarbeid te pas is gekomen. Het Europese parlement heeft in 1993 en 1994 al enkele resoluties aangenomen waarin gepleit wordt voor handelsmaatregelen tegen de import van produkten gemaakt door kinderen. Mede aan de hand van voorbeelden uit de tapijtindustrie.
Gevraagd waarom hij zich niet tot een keurmerk beperkt, geeft Satyarthi het eenvoudigst denkbare antwoord: een keurmerk betekent dat je slechts een deel van de markt bestrijkt. Dat is onvoldoende. Kinderarbeid moet uit de hele markt verbannen worden. Dat neemt niet weg dat in de aktie zoals die bijvoorbeeld door de LIW en de Novib in Nederland gevoerd wordt, het keurmerk op de voorgrond staat.

Wereldwinkels
De combinatie van een keurmerk met het streven naar handelspolitieke voorwaarden voor de invoer van tapijten die Satyarthi en SACCS trachten te realiseren, lijkt veel op wat de Wereldwinkels nastreven. Ook Wereldwinkels willen immers alternatieve handel combineren met politieke druk gericht op de totstandbrenging van handelsmaatregelen.
Maar er zijn ook een paar opvallende verschillen: het tapijtkeurmerk kent slechts twee voorwaarden, produktie zonder kinderarbeid en toepassing van het minimumloon. Wereldwinkels hebben in de criteria voor alternatieve handel heel wat uitgebreidere voorwaarden vastgelegd: een eerlijke prijs voor het produkt; een eerlijke beloning, behoorlijke arbeidsomstandigheden, medezeggenschap en vrijheid van organisatie voor werknemers; aandacht voor de positie van vrouwen; aandacht voor een milieuvriendelijke produktie. Juist met de twee punten die in het tapijtkeurmerk centraal staan, gaat de alternatieve handel van oudsher genuanceerd om. De eerlijke prijs garandeert dat de producenten van de alternatieve handel een hoger loon ontvangen dan wat gebruikelijk is in hun omgeving. Maar die eerlijke prijs wordt niet direct gerelateerd aan het minimumloon. Ook werken kinderen van producenten af en toe mee, al wordt gestimuleerd dat die kinderen ook naar school gaan. De reden ligt in het feit dat de alternatieve handel werkt met kleine producenten met beperkte middelen, die gesteund worden in hun ontwikkeling.

Alternatieve handel en sociale clausules
Een sociale clausule tracht de arbeidsvoorwaarden in exporterende landen te verbeteren door handelssancties te verbinden aan het niet volgen van minimum arbeidsnormen. Aan sociale clausules kleven twee risico's. Een ervan is het risico van verkapt protectionisme dat in de internationale discussies zo'n grote rol, speelt. Een tweede is het risico dat je je alleen richt op de grote bedrijven die de export vaak domineren en geen rekening houdt met al die kleine bedrijfjes en producenten, die juist in ontwikkelingslanden heel belangrijk zijn.
Als aan sociale clausules die risico's kleven is het dan zinnig om ze te bepleiten? Is het niet beter om de alternatieve handel verder op te bouwen en uit te breiden en daar onze energie in te steken? Zijn we, niet erg paternalistisch bezig?
Het antwoord op de laatste vraag ligt besloten in Satyarthi's beroep op ons als consument. Het gaat er niet om dat wij onze normen aan anderen opleggen, maar dat wij met anderen solidair zijn in hun strijd. Vanuit onze verantwoordelijkheid als koper van hun produkten. Het antwoord op de eerste vraag wordt ook door Satyarthi gegeven, al lijkt zijn doelstelljng - zelfs voor één produkt - wel erg ambitieus: "Het gaat niet om een deel van de markt, maar om de hele markt." Toegepast op de handel als geheel: het gaat niet alleen om uitbouw van de alternatieve handel, maar ook om een begin te maken met het eerlijk maken van de gehele handel. Om dat te willen, weten we ondertussen voldoende, niet alleen over de wantoestanden in de tapijtindustrie, maar ook over die bijvoorbeeld in de kleding- of de textielindustrie. Een sociale clausule kan daarbij helpen, en niet meer, door een bodem te leggen in de internationale markt. Al zijn voorlopig alternatieve handelen keurmerken belangrijker.

De inhoud van een sociale clausule
Maar die bodem in de handel moet wel zodanig geconstrueerd zijn dat de producenten en werknemers in ontwikkelingslanden er baat bij hebben en de betrokken landen er niet economisch door worden geschaad. Over hoe je dat kunt doen is ondertussen al heel wat gezegd en geschreven. FNV en Inzet hebben in 1993 een voorstel gedaan. Een sociale clausule zou gebaseerd moeten worden op in internationale verdragen - de conventies van de Internationale Arbeids-Organisatie (ILO) - vastgelegde arbeidsnormen. Zes ILO-conventies komen in aanmerking, die over vakbondsvrijheid, het recht op collectief onderhandelen, non-discriminatie en gelijke betaling voor mannen en vrouwen, en het verbod op het gebruikmaken van gedwongen arbeid en gevangenisarbeid. De Wereldwinkels hebben in hun Koffiemanifest dezelfde normen opgenomen.
De reden om juist die conventies te kiezen en geen andere is dat ontwikkelingslanden ze kunnen uitvoeren ongeacht hun economische ontwikkeling. Anderen willen verder gaan. Het Internationaal Verbod van Vrije Vakverenigingen bijvoorbeeld bepleit opneming van de conventies over het minimumloon en het verbod van kinderarbeid. Dat laatste is door het tapijtkeurmerk een heftig bediscussieerd punt geworden. De Novib en de Landelijke India Werkgroep zijn voorstander van het vastleggen van een verbod op kinderarbeid in een sociale clausule. De FNV, die het keurmerk steunt, en Inzet menen dat uitwassen als die in de tapijtindustrie bestreden kunnen worden door het verbod op gedwongen arbeid en dat minder vergaande vormen van kinderarbeid met andere middelen te lijf gegaan moeten worden.

Conclusie
Het concurrentievoordeel, met een mooi woord in de internationale handelstheorie comparatief voordeel genoemd, dat ontwikkelingslanden nu bezitten is vooral hun goedkope arbeid. Dat is een andere manier om te zeggen dat ontwikkelingslanden arm zijn. Paradoxaal genoeg zit de wereldhandel zo in elkaar dat ontwikkelingslanden hun armoe te gelde moeten maken om op onze markten nog een kans te hebben. We weten allemaal wat er zou moeten gebeuren om aan die situatie iets te doen. Eerlijke prijzen, afschaffing van invoertarieven op produkten uit ontwikkelingslanden en kwijtschelding van schulden, zodat er ruimte ontstaat voor economische ontwikkeling. En ruimte om behoorlijke lonen en sociale voorzieningen te creëren. Maar ook omgekeerd kan het realiseren van sociale rechten en het bestrijden van uitwassen als de kinderarbeid in de tapijtindustrie een land steunen in zijn ontwikkeling. Om het heel simpel te zeggen: elk kind dat niet naar school gaat is een gemiste kans op ontwikkeling. Het kan helpen om dat vast te leggen in regels, waar ook daadwerkelijk sancties op staan. Zoals dat gebeurt in een sociale clausule. Want het risico is niet alleen dat teveel of te strenge regels leiden tot protectionisme en schade voor ontwikkelingslanden. Het risico is ook dat het ontbreken van regels tot vormen van uitbuiting leidt die ontwikkelingslanden schaden. Getuige de toestanden die we kennen uit vrijhandelszones. Getuige de tapijtkinderen.



LIW IN 'T NIEUWS

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Kinderarbeid & Onderwijs

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 2 juli 2003