terug
Onderstaand artikel is gepubliceerd in: Utrechts Nieuwsblad, 10 juni 1998      

Onderwijs wapen tegen kinderarbeid

door:
Henk Boon en Gerard Oonk

Dezer dagen (2 tot 18 juni) vindt in Genève de grote internationale arbeidsconferentie van de ILO (Internationale Arbeidsorganisatie) plaats. Na de voorbereidende conferenties van vorig jaar in Amsterdam en Oslo, buigen vertegenwoordigers van regeringen, werkgevers en werknemers zich in Genève over 'extreme vormen van kinderarbeid'. Nederland, dat ook aan deze conferentie deelneemt, zou de ontwikkelingshulp voor het basisonderwijs in de Derde Wereld moeten verdubbelen vinden Henk Boon en Gerard Oonk.

Onder kinderarbeid verstaat de ILO alle vormen van werk die een gezonde ontwikkeling van kinderen en het volgen van normaal onderwijs in de weg staan. Het gaat hier dus niet om klusjes in het familiebedrijf, meehelpen op de boerderij of een krantenwijk. Als leeftijdsgrens voor kinderarbeid hanteert de ILO 15 jaar, een leeftijdsgrens die in de zogenaamde Conventie 138 uit 1973 is vastgelegd. Bij extreme vormen van kinderarbeid gaat het om schuldslavernij, kinderpornografie en -prostitutie en werk in gevaarlijke, ongezonde omstandigheden. Voor dit laatste typewerk hanteert de ILO overigens een aparte leeftijdsgrens van 18 jaar. De ILO heeft het niet specifiek over arbeid door zeer jonge kinderen (onder de dertien jaar), maar naar onze mening is er ook in deze gevallen sprake van extreme vormen van kinderarbeid.
Een verdrag over de extreme vormen van kinderarbeid is alleen een duidelijke stap voorwaarts als het breed wordt geratificeerd, de ILO en maatschappelijke organisaties goede controlemogelijkheden krijgen op naleving ervan, er voldoende onderwijs komt voor uitstromende kinderen èn als het verdrag deel uitmaakt van een bredere strategie tegen alle vormen van kinderarbeid.
De huidige nadruk op extreme vormen van kinderarbeid bergt namelijk het gevaar in zich dat de strijd tegen andere vormen van kinderarbeid al te veel op de achtergrond raakt. Van uitstel komt misschien wel afstel. Daarmee dreigt op termijn mogelijk maatschappelijke aanvaarding van de andere vormen van kinderarbeid. Dat is een serieus risico omdat veel van de naar schatting 250 miljoen werkende kinderen in de wereld niet in 'extreme vormen' werken, maar niettemin toch ernstig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad worden.
Ook deze kinderen zullen door gebrek aan onderwijs achterop raken en schade aan hun gezondheid ondervinden. Als volwassenen zullen ze weinig productief zijn en eerder gedwongen op hun beurt hun kinderen te laten werken, waarmee de vicieuze cirkel van kinderarbeid, gebrek aan onderwijs, slechte gezondheid en armoede rond is. Het gaat daarbij om enorme aantallen kinderen en daarmee om een aanzienlijke negatieve invloed op de sociale en economische ontwikkeling van hele landen. Uit studies die de ILO in verschillende landen heeft uitgevoerd blijkt dat tussen de 33% en 67% van de jongens en 21% en 73% van de meisjes arbeid verrichten die als niet-extreem geldt, maar die op grond van Conventie 138 feitelijk ook onacceptabel is en dus aangepakt zou moeten worden. Ook deze kinderen hebben recht op goed en volledig dagonderwijs en dus betere toekomstperspectieven. De Wereldmars was hier duidelijk in. 'Stop child labour - we want education' luidde de slogan in de ruim negentig landen die de internationale lopers aandeden en niet 'Stop extreme forms of child labour'. Dat het gevaar dat 'gewone' kinderarbeid ondersneeuwt niet denkbeeldig is, bleek ook al tijdens de conferentie in Amsterdam. Brede internationale overeenstemming beperkt zich hooguit tot extreme vormen van kinderarbeid. Over de andere vormen van kinderarbeid zijn de meningen onverminderd sterk verdeeld. Pogingen van westerse landen om ook 'gewone' kinderarbeid aan te pakken worden door veel ontwikkelingslanden - en niet altijd ten onrechte - al snel gezien als verkapt protectionisme. Niet voor niets is Conventie 138 nog altijd door betrekkelijk weinig landen geratificeerd. De Nederlandse regering stelde in een, in het najaar van 1997 verschenen, beleidsnotitie over kinderarbeid dan ook dat het streven naar onmiddellijke uitbanning van alle kinderarbeid gezien de omvang van het probleem "niet reëel" is. Voor deze vormen beoogt men "een tijdpad voor beleid voor preventie en bestrijding" te ontwikkelen. Pragmatisme en de noodzaak tot diplomatie en consensus werpen kortom hun schaduwen vooruit.
Uiteraard is een verdrag over extreme vormen van kinderarbeid de logische eerste te zetten stap. Maar een dergelijk conventie zou een aanvulling moeten zijn op de bestaande internationale arbeidsnormen en samen moeten gaan met een serieuze inspanning om te komen tot een bredere ratificatie van Conventie 138.
Daarnaast moeten de rijke landen hun sociale verantwoordelijkheid nemen om samen met de Internationale Arbeidsorganisatie de ontwikkelingslanden op financiële en/of inhoudelijke wijze te ondersteunen op het gebied van nationale arbeidswetgeving (tegen kinderarbeid), arbeidsinspectie, actieprogramma's tegen kinderarbeid en - last but not least - onderwijs. De recente verhoging van het ontwikkelingsbudget voor basisonderwijs van 110 naar 130 miljoen gulden is wat dat betreft aan de magere kant. Nederland zou de ontwikkelingshulp voor basisonderwijs in ontwikkelingslanden minimaal moeten verdubbelen en combineren met programma's om werkende kinderen op school te krijgen. En dat niet in de avonduren na het werk in een 'niet-formeel' klasje, maar gewoon overdag in het reguliere onderwijs.

Henk Boon en Gerard Oonk zijn werkzaam bij de Landelijke India Werkgroep,
een van de deelnemende organisaties aan de Wereldmars tegen Kinderarbeid




LIW IN 'T NIEUWS

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Kinderarbeid & Onderwijs

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 23 juni 2003