English version of this page    terug


Landelijke India Werkgroep
t.a.v. de heer G. Oonk
Mariaplaats 4
3511 LH Utrecht



Den Haag, 13 april 2004



Geachte heer Oonk,

Hierbij zeg ik u dank voor de brief van 19 februari jl. die u mede namens vier Medefinancieringsorganisaties, Justitia et Pax, KerkinActie en CMC, aan mij hebt gericht. In deze brief vraagt u aandacht voor kastendiscriminatie en de massamoord in de Indiase deelstaat Gujarat in de eerste helft van 2002 in verband met de komende zitting van de VN-Mensenrechtencommissie in Genève (MRC). Op 15 maart jl. heeft in aanvulling op uw brief een gesprek plaatsgevonden tussen u en twee medewerkers van Cordaid enerzijds en medewerkers van de Afdeling Mensenrechten en de Afdeling Zuid-Azië anderzijds, waarbij over een en ander van gedachten is gewisseld.

Ik deel uw zorg over discriminatie van kastelozen, ook wel discriminatie op basis van werk en afkomst genoemd. In het Nederlandse mensenrechtenbeleid is discriminatie één van de prioriteiten. Zoals u in uw brief aangeeft, hebben de VN en de Europese Unie (en Nederland als lid van beide) sinds de VN-Wereld Conferentie tegen Racisme in Durban in 2001 meer aandacht dan voorheen geschonken aan kasten- en soortgelijke vormen van discriminatie. In bovengenoemd gesprek is aangegeven dat het niet effectief wordt geacht om kastendiscriminatie in de mandaten van verschillende Speciale Rapporteurs op te laten nemen. Nederland en de Europese Unie zijn van mening dat de problematiek van de kastelozen valt onder discriminatie op grond van werk en afkomst, zoals ook door het VN-Comité tegen Rassendiscriminatie (CERD) bepaald is. Derhalve is de Speciale Rapporteur voor Racisme de aangewezen persoon om ook over discriminatie op grond van werk en afkomst te rapporteren.

Op uw verzoek of ik mij in EU-verband in wil zetten voor een resolutie in de a.s. VN-Mensemechtencommissie, kan ik u mededelen dat de Europese Unie, waaronder ook Nederland, discriminatie op basis van werk en afkomst jaarlijks aan de orde stelt in de EU-speech die in het kader van de strijd tegen racisme en discriminatie wordt opgesteld.

Voor wat betreft het communaal geweld begin 2002 in Gujarat, kan ik u zeggen dat Nederland de ontwikkelingen in Gujarat sinds die tijd nauwlettend volgt. Het is een juiste constatering dat veel rechtszaken niet vlotten, compensatieregelingen op zich laten wachten en discriminatie voortgaat. Uw zorgen hierover deel ik dan ook. Onafhankelijke organen zoals de Nationale Mensenrechten-commissie in India en de Hoge Raad zorgen er echter wel voor dat zaken als de 'Best Bakery' casus in Baroda opnieuw voor de rechter worden gebracht, nadat alle beschuldigden vrijgesproken waren door het lokale gerechtshof. Hetzelfde geldt voor de moorden op dertien moslims, die door de politie waren verdoezeld. Het 'Central Bureau of Investigation' (CBI) kwam recent met de bewijzen dat de politie hierin een kwalijke rol heeft gespeeld. Deze zaak zal binnenkort voorkomen. Alhoewel het traag verloopt, is het juridisch proces dus nog gaande.
Naar aanleiding van de door u aangehaalde uitspraken over de Indiase Premier ten aanzien van de heer Modi en zijn oproep "het verleden te vergeten", laat ik u weten dat Vice-Premier Advani zeer recent tijdens een verkiezingscampagne heeft uitgesproken dat de Gujarati pogroms "een smet op het blazoen van India" zijn. Ook de premier sprak zich eerder in deze zin uit. Dit geeft aan dat het gebeurde in Gujarat nog geen afgesloten zaak is.

Zoals u bekend, heeft Nederland zich sinds de uitbarsting van het communaal geweld in EU-verband ingezet om de Gujarat-kwestie tijdens bilaterale en multilaterale fora aan de orde te stellen. De EU voerde in juni 2002 een démarche uit, waarbij de Indiase regering werd aangesproken op de gebeurtenissen in Gujarat. Eerdere pogingen van Nederland om in EU-verband in 2002 en in 2003 tijdens de MRC aandacht te vragen voor de gebeurtenissen in Gujarat, kregen onvoldoende steun. Ook nu is daarvoor, temeer omdat het inmiddels twee jaar geleden is dat de gebeurtenissen zich hebben voorgedaan, geen draagvlak.

Ik ga ervan uit u hiermede voldoende te hebben ingelicht.



Dr. B.R. Bot








Een kopie van deze brief zend ik aan de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken


Landelijke India Werkgroep - 23 april 2004