print terug



Aan:   Leden van de Vaste Kamercommissie voor VROM
Postbus 20018
2500 EA Den Haag



Betreft:   Algemeen Overleg Afval en Duurzame Bedrijfsvoering


Amsterdam, 15 juni 2005


Geachte leden,

Op 21 juni aanstaande spreekt u met staatssecretaris Van Geel over de voortgang die de Nederlandse overheid heeft bereikt op het gebied van verantwoord inkopen en aanbesteden in het kader van Afval en Duurzame Bedrijfsvoering.

Door middel van deze brief vragen wij u om de regering te houden aan de kwantitatieve doelstellingen die in het verleden zijn geformuleerd. Daarnaast willen wij graag meer aandacht vragen voor een aantal kwalitatieve aspecten van het beleid.

Het valt bijvoorbeeld op dat de sociale component in het duurzame inkoop- en aanbestedingsbeleid nog weinig is ontwikkeld en dat over het economische aspect slechts in defensieve bewoordingen wordt gesproken. Ook missen wij een helder, centraal beleidskader, dat als leidraad kan dienen voor de inspanningen op departementen, alsmede bij provincies, gemeenten en waterschappen. De overheid lijkt in haar kwaliteitscriteria achter te lopen bij de samenleving. De vrijwillige bedrijfsinitiatieven voor (sociaal) verantwoord ketenbeheer met een sterk maatschappelijk draagvlak sluiten zich alle nadrukkelijk aan bij internationaal aanvaarde normen en uitvoeringsprincipes, terwijl de overheid vaag blijft op dit punt.


De regering heeft zich, daartoe aangespoord door de Tweede Kamer, meermalen gecommitteerd aan verduurzaming van haar bedrijfsvoering. Staatssecretaris van Geel heeft als concrete doelstelling geformuleerd dat in 2010 minstens 50% van de aankopen en aanbestedingen door de overheid op basis van duurzaamheidscriteria plaats moet vinden. Wij zijn bang dat met de huidige inspanningen dit toch al niet ambitieuze streefgetal niet wordt gehaald en dringen aan op onverkorte handhaving van de doelstelling.

De Rapportage ‘Duurzame Bedrijfsvoering Overheid’ meldt dat de lopende bezuinigingen leiden tot ‘toenemende spanning tussen enerzijds de wens om sneller en/of verdergaande duurzaamheidsmaatregelen te nemen en anderzijds de beschikbaarheid van middelen om te investeren in maatregelen die pas op langere termijn financieel-economisch rendabel zijn’ (blz 4). Volgens de Rapportage zou deze spanning een rem kunnen vormen op de ambities van de overheid. Dat is een zeer onbevredigende boodschap, die bovendien niet wordt onderbouwd. De ervaring leert dat een duurzame bedrijfsvoering niet per definitie tot kostenstijgingen leidt. Er zijn ook kostenvoordelen verbonden aan bijvoorbeeld het beperken van afval en energiegebruik en een langere levensduur van de goederen die door de overheid worden gebruikt. Het is van belang de balans in kosten en baten beter te kennen, zeker als de doelstelling van 50% op losse schroeven wordt gezet.

Een volgend punt van zorg is dat de sociale component in het verantwoorde bedrijfsbeleid lijkt achter te blijven. In het bijzonder is onduidelijk of en hoe de meest cruciale internationaal erkende arbeidsnormen worden gehandhaafd in aankoop- en aanbestedingsbeslissingen. Wij verzoeken u om de staatssecretaris hierover om opheldering te vragen.

Een belangrijke vraag in dit verband is hoe de overheid kan waarborgen dat de duurzaamheidsclaims die zij in haar beleid ‘beloont’ daadwerkelijk waarde en kwaliteit hebben. Dat geldt uiteraard des te sterker als het gaat om goederen die buiten de werkingssfeer van in Nederland geldende wet- en regelgeving zijn geproduceerd. Wij missen in dezen een helder integraal beleidskader, waaraan departementen en andere actoren binnen het overheidsgebouw hun inspanningen op het vlak van duurzame inkoop en aanbesteding kunnen toetsen.

Het ontwikkelen van zo’n kader is minder ingewikkeld dan vaak wordt aangenomen. Er bestaan immers normenstelsels waarover op internationaal gouvernementeel niveau overeenstemming is bereikt. In het verlengde daarvan hebben vrijwillige MVO-initiatieven al werkende een brede, eveneens internationale overeenstemming tot stand gebracht over een verantwoorde omgang met die normen. Sleutelbegrippen daarbij zijn externe controle en multistakeholder-deelname. De combinatie van deze elementen (internationale normen, externe controle, multistakeholderbasis) maken het mogelijk om MVO-activiteiten op hun geloofwaardigheid te beoordelen.

Wij verwachten in concreto dat de overheid zich in haar inkoop- en aanbestedingsbeleid zal willen laten leiden door de OESO-richtlijnen en voorrang zal geven aan aanbiedingen die extern worden gecontroleerd op hun duurzaamheidsgehalte. Binnen die categorie behoren multistakeholder-initiatieven de voorkeur te genieten. Goede mogelijkheden liggen bijvoorbeeld op het vlak van bedrijfskleding, waar importerende bedrijven zich aan kunnen sluiten bij de Fair Wear Foundation. Ontbreken die systemen voor verantwoord ketenbeheer vooralsnog voor bepaalde producten, dan zou de overheid het als haar taak kunnen zien om hun ontwikkeling vanuit een faciliterende rol te bespoedigen.

Tenslotte pleiten wij ervoor dat de overheid actief uitdraagt dat ten aanzien van duurzaamheidskosten een andere houding geboden is. Het is in de economische praktijk vaak moeilijk om de duurzaamheidscomponenten planet, people en profit werkelijk met elkaar te verzoenen. Duurzame productie brengt, zeker in de investeringsfase, extra kosten met zich mee die in de logica van de markt niet standaard worden verdisconteerd in de marktprijs. Dat geldt bij uitstek voor bulkproducten uit ontwikkelingslanden, zoals bijvoorbeeld koffie, thee, cacao en fruit. Het gaat vaak om slecht functionerende buyers markets, waarbij de zuidelijke producent maar bitter weinig invloed op de prijs kan uitoefenen. Dat bedrijven hun toeleveranciers in toenemende mate sociale en milieu-eisen opleggen is goed. Maar helaas is het punt van economische haalbaarheid aan producentenzijde nog zelden bevredigend geregeld en ontbreekt een realistische vergoeding voor de duurzaamheidskosten.

Om dat te veranderen moeten meer consumenten bereid zijn om voor een duurzaam product net iets meer te betalen. De overheid wijst daar regelmatig op. Maar waarom zou de burger-consument doen wat de consumerende overheid nalaat? In fairtrade worden de kosten van duurzame productie vergoed, het Max Havelaar Keurmerk staat daarbij voor de onafhankelijke controle. Overheden speelden en spelen als het om fairtrade koffie gaat een uitstekende rol. Maar er is inmiddels veel meer fairtrade onder de zon waarmee de kantines kunnen worden verrijkt (vaak in combinatie met een een biologisch keurmerk). Denk aan bijvoorbeeld fruit en vruchtensappen. Wij zouden graag zien dat voor de overstap op een breed fairtrade-assortiment een actief plan wordt opgesteld.

Resumerend constateren wij dat de staatssecretaris in zijn brief (29 800 XI, nr 103) de overheid terecht een voorbeeldfunctie toedeelt en daarnaast kan de overheid als belangrijke consument een impuls geven aan de marktpositie van meer duurzame producten en diensten. Indien deze voorbeeldfunctie niet wordt vervuld vanwege de bezuinigingen dan betekent dit een serieuze ondermijning van de uitvoering van het Actieplan Duurzame Daadkracht.

Met dank voor uw aandacht.

Hoogachtend, namens het MVO Platform

COS Nederland
CLAT-Nederland
Fair Wear Foundation
Landelijke India Werkgroep
Milieudefensie
Stichting Max Havelaar
Novib
SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen)



info@mvo-platform.nl   www.mvo-platform.nl
Keizersgracht 132, 1015 CW Amsterdam
Tel.: + 31 (0)20 639 12 91 - Fax"+31 (0)20 639 13 21

Zie ook: Verslag algemeen overleg 21-6-2005
en
Motie en stemming Tweede Kamer over duurzame bedrijfsvoering overheid (30-6-2005).

Landelijke India Werkgroep - 22 juli 2005