Beantwoording vragen van de leden Dijksma, Eijsink en Koenders |
Aan: Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag |
Directie Azië en Oceanië Afdeling Zuid-Azië Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag | ||
Datum: | 11 april 2003 | Behandeld door: | Arjen Kool |
Kenmerk: | DAO-204/03 | Telefoon: | 070-348 4277 |
Betreft: | Beantwoording vragen van de leden Dijksma, Eijsink en Koenders over mogelijke klopjacht en massamoord in de Indiase deelstaat Gujarat |
Graag bied ik u hierbij, mede namens de Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Dijksma, Eijsink en Koenders over massamoord in de Indiase deelstaat Gujarat. Deze vragen werden ingezonden op 12 maart jl. met kenmerk 2020308700.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Mr. J.G. de Hoop Scheffer
Antwoorden van de heer De Hoop Scheffer, Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens mevrouw Van Ardenne-Van der Hoeven, Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van de leden Dijksma, Eijsink en Koenders over mogelijke klopjacht en massamoord in Gujarat.
Vraag 1
Wilt u de Kamer een nader overzicht verschaffen van de gebeurtenissen sinds medio 2002 die verband houden met de op 28 februari 2002 gestarte klopjacht en massamoord op moslims in de Indiase deelstaat Gujarat, waarbij in het bijzonder ingegaan wordt op:
- De betrokkenheid van overheid(sdienaren) en politici, vooral van de regerende Bharatiya Janata Party (BJP) en de deelstaatpremier Narendra Modi;
- De strafrechtelijke vervolging van de schuldigen;
- De hulp aan slachtoffers;
- De positie van de moslimminderheid in de deelstaat in algemene zin;
- Rapportages van Amnesty International en Human Rights Watch en de Indiase National Human Rights Commission en de wijze waarop hun aanbevelingen zijn uitgevoerd;
- Inspanningen van Nederlandse, NGO- en Europese zijde en de resultaten;
- De bemoeienis van de Indiase federale overheid.
Sinds medio 2002 heb ik mij via de ambassadeur in New Delhi regelmatig op de hoogte laten stellen van de situatie in Gujarat. De Ambassade in New Delhi heeft monitoringmissies naar Gujarat uitgevoerd om de ontwikkelingen nauwlettend te volgen (zie ook in bijlage mijn brief d.d. 26 juni 2002 aan het ICCO). De bevindingen van deze bezoeken sluiten aan bij die van de door u vermelde rapporten van Amnesty International, Human Rights Watch en de Indiase National Human Rights Commission.
De deelstaatregering onder leiding van premier Modi heeft weinig gedaan om de massamoorden te voorkomen en in onvoldoende mate is opvolging gegeven aan de aanbevelingen uit eerder genoemde rapporten.
Van berechting van de daders van de moordaanslagen is slechts in beperkte mate sprake. Rehabilitatie en compensatie van slachtoffers vinden plaats, zij het eveneens in onvoldoende mate. Er bestaat zorg over opzettelijke en systematische discriminatie en/of uitsluiting van moslims. Na Modi's verkiezingswinst in december 2002 lijkt de situatie zich ogenschijnlijk te normaliseren en de aandacht vooral uit te gaan naar economisch herstel. Uiteraard heeft het gebeurde diepe sporen in de samenleving achtergelaten.
De landelijke BJP-regering heeft in eerste instantie een afwachtende houding aangenomen ten aanzien van de massamoorden. Overigens heeft de centrale 'Election Commission' de deelstaatverkiezingen in Gujarat in december 2002 kritisch gevolgd en een aantal malen corrigerend moeten ingrijpen om bij te dragen aan een eerlijker verloop.
Een groot deel van de Nederlandse hulp in Gujarat concentreert zich in de gebieden die door de aardbeving in 2001 werden getroffen en richt zich op de wederopbouw van scholen en op drinkwatervoorziening. Hiervoor zijn destijds extra financiële middelen beschikbaar gesteld. Hoofddoelstelling hierbij is armoedebestrijding, met name verlichting van noden van de slachtoffers van de aardbeving waarbij tegelijkertijd nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan het voorkomen van discriminatie en uitsluiten van moslims en andere bevolkingsgroepen. Hoewel zich in deze (rurale) gebieden nauwelijks communale onlusten hebben voorgedaan en er
geen aanwijzingen waren van discriminatie van moslims in de door Nederland ondersteunde programma's, werd de uitvoering ervan uit voorzorg getemporiseerd.
Nederland heeft daarnaast - in overeenstemming met de aanbevelingen van het rapport van Human Rights Watch - financiering ter beschikking gesteld aan Indiase NGO's ten behoeve van rehabilitatie- en verzoeningsprojecten.
De Europese Commissie voert programma's uit op het gebied van gezondheidszorg en ondersteunt particuliere organisaties. Er zijn geen aanwijzingen dat de EC haar beleid ten aanzien van de uitvoering van deze programma's zal wijzigen.
Vraag 2
Wat is in dit kader uw oordeel over de kwaliteit van het 'bestuur' in de deelstaat Gujarat en de gevolgen daarvan voor de ontwikkelingssamenwerkingsrelatie?
Antwoord
De kwaliteit van het bestuur is wisselend. Op een aantal criteria zoals effectiviteit van het overheidsapparaat, transparantie en participatie van de bevolking scoort Gujarat beter dan het gemiddelde in India.
Daarentegen scoort het op het gebied van mensenrechten en rechtszekerheid slecht, maar staat daarin - in vergelijking met andere Indiase deelstaten - niet alleen.
Goed bestuur is één van de drie criteria op grond waarvan besloten wordttot een structurele ontwikkelingsrelatie. De andere twee zijn: sociaal-economisch beleid, en de armoedesituatie gekoppeld aan de behoefte aan hulp. Binnen goed bestuur is weer een onderverdeling aangebracht in zes criteria, waarvan de mensenrechtensituatie er één is. Bij de beoordeling hiervan gaat het niet om een momentopname, maar om een beoordeling van meerjarige trends (zie hiervoor de brief d.d. 15 november 1998 aan de Tweede Kamer, 26 200 V nr. 8). Geconstateerd mag worden dat de trend met betrekking tot goed bestuur negatief is. De Nederlandse regering zal de mensenrechtensituatie in Gujarat nauwlettend blijven monitoren om zich hierover een oordeel te kunnen blijven vormen.
Vraag 3
Bent u bereid de bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsrelatie met de overheid van de deelstaat Gujarat op te schorten totdat een einde gemaakt wordt aan de marginalisering en uitvoering gegeven wordt aan de aanbevelingen van de Indiase National Human Rights Commission, Amnesty International en Human Rights Watch?
Antwoord
De Nederlandse regering ziet zich op dit moment genoodzaakt de gehele ontwikkelingssamenwerkingsrelatie met India in heroverweging te nemen. Dit is met name ingegeven door de recente presentatie van de Indiase begroting 2003-2004, waarin de Indiase regering heeft aangegeven dat zij niet langer een 'overheid tot overheid' ontwikkelingssamenwerkingsrelatie met bilaterale donoren wenst te onderhouden.
Als gevolg van het bovenstaande is de verdere ontwikkelingssamenwerking met India op dit moment in beraad. De Kamer zal hierover binnen afzienbare tijd nader worden geïnformeerd.
Vraag 4
Wilt u zich inzetten voor een soortgelijke opstelling van de EU ?
Antwoord
Nederland heeft zich sinds de uitbarsting van het communaal geweld in EU-verband ingezet om de Gujarat-kwestie tijdens bilaterale en multilaterale fora aan de orde te stellen. Verder wordt de implementatie van de aanbevelingen in de door u genoemde rapporten nauwlettend gevolgd
en aan de orde gesteld tijdens bilaterale en multilaterale consultaties.
