download als PDF print terug

Seminar Mensenrechten en bedrijven

12 oktober 2005, In de Driehoek, Utrecht


Ter gelegenheid van de beschikbaarheid van de Human Rights Compliance Assessment (HRCA) organiseerde het Mensenrechten en Bedrijven project van het Humanistisch Overleg Mensenrechten (HOM) op woensdag 12 oktober een mensenrechten en bedrijven seminar in In de Driehoek te Utrecht. De Driehoek van overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties was goed vertegenwoordigd: ruim 60 personen uit al deze hoeken waren aanwezig.

Gemma Crijns (directeur van EIBE / Instituut voor Verantwoord Ondernemen, Nyenrode Business Universiteit) benadrukte als voorzitter het belang van het seminar voor het debat omtrent de mensenrechten kant van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ze verwelkomde de HRCA en de Country Risk Assessments als praktische tools die de implementatie van mensenrechten door bedrijven een flinke stap vooruit kunnen brengen.

Professor Fried van Hoof (Studie- en Informatie Centrum Mensenrechten, Universiteit Utrecht) introduceerde het onderwerp mensenrechten en bedrijven met een lezing met als titel: Mensenrechten en Bedrijven: Wat, Waarom, en Hoe? Professor van Hoof plaatste de relatie tussen het bedrijfsleven en mensenrechten in een theoretisch kader met als basis de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Ook al hebben staten een primaire verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren en implementeren, ook andere actoren zoals bedrijven spelen in dit opzicht een rol. Professor van Hoof benadrukte de verantwoordelijkheid van bedrijven met betrekking tot verschillende stakeholders. Zo moeten volgens internationale normen en standaarden bedrijven niet alleen mensenrechten respecteren, maar in bepaalde gevallen ook actief beleid en processen ontwikkelen om mensenrechten te implementeren. Deze verantwoordelijkheid kan weergegeven worden in vier concentrische cirkels: met betrekking tot klanten (producten), de eigen werknemers, de lokale gemeenschap en de internationale gemeenschap. De juridische afdwingbaarheid van deze verantwoordelijkheden is een andere zijde van de munt. Binnen de internationale rechtsorde staan multinationale bedrijven zelden in de beklaagdenbank. Wel bieden instrumenten als de ILO normen en OESO richtlijnen, net als het nationale recht, mogelijkheden om mensenrechtenschendingen door bedrijven juridisch aan het licht te brengen. De implementatie van mensenrechten door bedrijven laat echter veel te wensen over. Het is van groot belang om met dit theoretische kader in gedachten, met verschillende stakeholders te discussiëren over verschillende onderwerpen die van belang zijn bij de implementatie van mensenrechten door multinationale bedrijven.

Na deze theoretische introductie, werd in kleine rondetafelgroepen gedurende twee rondes gediscussieerd over de volgende thema’s:


Ervaringen met Human Rights Compliance Assessment (HRCA)

Marina d’Engelbronner (senior project medewerker HOM) presenteerde de HRCA als een tool voor mensenrechten maatwerk. De HRCA is een interactieve tool, gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die door multinationale bedrijven gebruikt kan worden om de mensenrechtensituatie van een bedrijf in kaart te brengen. De tool biedt een praktisch handvat vol suggesties en aanbevelingen om dilemma’s op mensenrechtengebied te identificeren en op te lossen.

De HRCA is ontwikkeld door het Danish Institute for Human Rights in samenwerking met vele NGO’s, bedrijven en experts waaronder het HOM en Shell. Marina d’Engelbronner legde onder meer uit hoe de HRCA gebruikt kan worden binnen de verschillende onderdelen van een management systeem zoals risico analyses, het ontwikkelen van beleid en processen, interne monitoring als ook interne en externe rapportage. De HRCA bestaat uit verschillende tools, die apart of in combinatie met elkaar gebruikt kunnen worden. De volledige HRCA (bestaande uit 335 vragen), de Quick Check (een verkorte versie van de HRCA), Country Risk Assessments (die inzicht geven in de mogelijke risico’s voor bedrijven om betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen in een specifiek land) en de Corporate Social Responsibility Compass (richtlijnen voor bedrijven om beleid en controle systemen met betrekking tot toeleveranciers en contractors te ontwikkelen).

Esther Schouten (promovenda Shell International / Erasmus Universiteit) wijdde uit over de ervaringen van Shell met de HRCA. Shell heeft op basis van Country Risk Assessments voor landen in het Midden-Oosten, Azië en Noord-Afrika, relevante delen uit de HRCA toegepast binnen werkmaatschappijen in de landen in het Midden-Oosten en Azië.

De ervaringen van Shell met de HRCA zijn positief. De tool helpt bij het structureel en systematisch meten, evalueren en controleren van de mensenrechten situatie. De tool kan geïntegreerd worden in bestaande bedrijfsprocessen. Shell kan hiermee gefundeerd vragen op het gebied van mensenrechten beantwoorden die gesteld worden door stakeholders. Als aandachtspunten noemde Esther Schouten de selectie van relevante issues die op groepsniveau behandeld kunnen worden of beter lokaal binnen de werkmaatschappijen. Zo kan de vrijheid van religie en non-discriminatie op groepsniveau geregeld zijn binnen een kader van minimale eisen, maar wordt de praktische uitvoering en het omgaan met specifieke dilemma’s met betrekking tot religie en non-discriminatie overgelaten aan de werkmaatschappijen. Ook blijkt dat huidige interne documenten vaak de nadruk leggen op het nakomen van nationale wetten. Vooral wanneer de nationale wetgeving in strijd is met internationale normen op het gebied van mensenrechten, die ook door Shell gevolgd moeten worden, kunnen er dilemma’s ontstaan. Hiertoe kunnen bedrijven, met behulp van de HRCA, richtlijnen opstellen.

De discussie na de presentaties, centreerde zich rond het gebruik van de HRCA in de lokale context met haar specifieke sociale en culturele eigenschappen, als ook al dan niet verplichtende karakter van internationale normen op mensenrechtengebied voor bedrijven.


Midden Klein Bedrijf en mensenrechten

Deze rondetafeldiscussie ging over de plek die mensenrechten kunnen innemen binnen het Midden en Klein Bedrijf (MKB). Opvallend is dat Menno Krijger (Zwapak) als discussieleider de enige vertegenwoordiger van het MKB is in de groep. Wel hebben de deelnemers (branche organisaties, bank, adviesbureau) vanuit hun professie intensieve contacten met het MKB. De deelnemers van de groep benadrukten dat ondanks dat binnen het MBK Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen nog een marginale rol speelt, het respecteren van mensenrechten ook zeer relevant is voor MKB’ers, zeker omdat het een zeer grote groep ondernemers betreft. Als gevolg van een gebrek aan financiële middelen en tijd, wordt er momenteel nog weinig geïnvesteerd in het ontwikkelen beleid en systemen op mensenrechten gebied.

Het risico van reputatieschade is binnen het MKB niet zo groot als bij grote multinationale ondernemingen. Pas als de consument druk uitoefent op bedrijven, en het van commercieel belang wordt voor het bedrijf, zal hier meer aandacht aan besteed worden. Een goede reputatie met betrekking tot mensenrechten kan zeker wel voordelen opleveren voor een bedrijf, of zelfs een hele sector van bedrijven, zoals tevreden werknemers en een vergroot consumentenvertrouwen.

Het is nu zaak om MKB’ers te bereiken. Daartoe helpt een sectorspecifieke benadering, via branche organisaties. De textielindustrie en de bloemenbranche liggen voor de hand. Het zou goed zijn om een MKB’er, die al mensenrechtenbeleid heeft ontwikkeld en bezig is met het implementeren van mensenrechten, te identificeren. Deze onderneming zou dan een voortrekkersrol binnen de specifieke sector kunnen vervullen. Ook is hier een rol weggelegd voor kredietverleners, die via kredietvoorwaarden dit onderwerp bij het MKB op de agenda kunnen krijgen. Overigens zou externe druk door de overheid ook het MKB in de goede richting kunnen helpen. Men denke bijvoorbeeld aan een mensenrechtenbelasting, gelijk aan de huidige Ecotax, of aan de verschillende financiële instrumenten met betrekking tot ondernemen in het buitenland, waar bepaalde voorwaarden op mensenrechtengebied gesteld zouden kunnen worden.

De Quick Check is zowel voor het MKB als voor de kredietverleners in dit opzicht een handige tool. Ook de CSR Compass geeft MKB’ers duidelijke aanwijzingen over de manieren waarop een gedragscode voor toeleveranciers ontwikkeld kan worden en de manieren waarop toeleveranciers gecontroleerd kunnen worden.


Mensenrechten in de keten

Anna Pot van Amnesty International (Nederland) leidde de discussie over keten verantwoordelijkheid en ketenbeheer. Mensenrechten spelen niet alleen een rol binnen het bedrijf zelf. Een bedrijf heeft vaak te maken met toeleveranciers, contractors en andere tussenpersonen (recruiters, trading companies etc). In deze ketens kunnen zich mensenrechtenschendingen voordoen. Mensenrechtenschendingen die voorkomen in de keten zijn voor een bedrijf indirecte vormen van mensenrechtenschendingen. Het is belangrijk voor een bedrijf om niet alleen te zorgen voor naleving van mensenrechten binnen de directe sfeer van het bedrijf, maar ook om te zorgen voor naleving van mensenrechten in de indirecte sfeer van het bedrijf.

Tijdens de discussie over ketenbeheer werd geopperd om te beginnen met de grootste en belangrijkste toeleveranciers van producten die cruciaal zijn voor de onderneming. Voor deze toeleveranciers kan een gedragscode opgesteld worden. Het is van belang, ook voor de reputatie van een bedrijf, met dit soort ontwikkelingen naar buiten te treden.

Het monitoren van de toeleveranciers is echter een moeilijke zaak. Hoe krijgt een bedrijf hier een goed beeld van? Zeker als mensenrechtenschendingen zich verder in de keten of in verre landen afspelen, is het moeilijker voor een bedrijf om dit te overzien. Een bedrijf heeft dan vaak met een grote hoeveelheid verschillende stakeholders te maken. Anna Pot besprak met de deelnemers de verschillende tools die hiervoor gebruikt kunnen worden. Vooral de SA 8000, een certificeringsysteem gericht op arbeidsrechten, en de CSR Compass geven duidelijke richtlijnen voor het opstellen van een gedragscode en het monitoren binnen de keten.


Financiële instellingen en mensenrechten

Vincent van Assem van ABN-AMRO leidde de discussie over financiële instellingen en mensenrechten. Van oudsher is de focus met betrekking tot het onderwerp mensenrechten en bedrijven meer op de olie-, mijnbouw, voedsel en textiel industrie. De laatste jaren is de aandacht ook gericht op financiële instellingen. Financiële instellingen hebben direct en indirect te maken met mensenrechten (arbeidsrechten, inkoopbeleid) binnen de eigen organisatie. Ook indirect, door middel van het aanbod van producten en diensten zoals leningen, garanties, financiering en vermogensbeheer, zijn mensenrechten van belang voor financiële instellingen. Mensenrechten vormen zo ook een onderdeel van risico analyse en management. Binnen de internationaal opererende banken worden min of meer vergelijkbare procedures gevolgd voor het inschatten van risico’s en het uitvoeren van kredietbeleid. De deelnemers aan de discussie benadrukken dat ook voorwaarden aan de financiering van MKB-ers gesteld kunnen worden.

De vraag die in veel discussiegroepen naar voren kwam, namelijk wat zijn de grenzen aan verantwoordelijkheid op mensenrechtengebied, speelde ook hier een rol. Banken vinden dat er realisme over hun mogelijke invloed moet bestaan. De invloed en verantwoordelijkheid van financiële instellingen zijn heel groot voor de eigen bedrijfsvoering, maar nemen af via klanten (financiering), leveranciers en andere zakelijke relaties naar de maatschappij als geheel. Een belangrijk element op dit punt is de omgeving, waarin een financiële instelling opereert. Lokaal versus globaal: een bank moet met de globale normen onder de arm, wel oog houden voor de lokale context.

Tijdens deze discussie werd gesteld dat het beter is lastige dilemma’s niet uit de weg te gaan. De aan de discussie deelnemende NGO’s benadrukken in dit opzicht het belang van openheid, dilemma sharing en samenwerking tussen banken en maatschappelijke organisaties om te komen tot verbeteringen op het gebied van mensenrechten. De dialoog met diverse stakeholders wordt als cruciaal ervaren in de beoordeling van financiële instellingen. De discussie eindigde met de visie van de klant ten opzichte van mensenrechten en duurzaamheid, die moeilijk af te dwingen is, maar wel een belangrijk onderdeel van de stakeholder dialoog vormt.


Ondernemen in “sensitive countries” en conflictgebieden

Mark van Rijn van Heineken nam de deelnemers van zijn discussiegroepen mee naar een fictief land met een sterk repressief, dictatoriaal regime. Het betreft een brouwerij met een waarde van 100 miljoen en met een rendement van 15 miljoen, die door de staat verkocht wordt. Mag een bedrijf hierin investeren?

Een voorgenomen investering is primair een bedrijfsbeslissing. Betrokkenheid van de lokale overheid bij een investering (als verkopende partij of binnen een joint venture als partner) kan worden uitgelegd als indirecte steun voor die overheid. Zaken zoals de mensenrechtensituatie moeten dus in de risicoanalyse worden meegenomen, maar er kan niet a priori worden gesteld dat mensenrechten uiteindelijk bepalend zijn: het gaat om de totale business case inclusief alle kansen en risico’s. Het verdient aanbeveling hierbij ook een ervaringsdeskundige in te zetten. Transparantie is van groot belang in dit opzicht. Ook cruciaal is de ruimte die een lokale overheid biedt aan een onderneming om een eigen beleid te voeren en zodoende een positieve bijdrage (force for good) te leveren dan wel de mogelijkheid om concrete afspraken hierover te maken. Een onderneming moet in ieder geval in staat zijn om een autonoom personeelsbeleid te voeren. Tenslotte is er per definitie een rol neergelegd voor de Nederlandse overheid: daar waar Nederlandse bedrijven zich schuldig maken aan (medeplichtigheid aan) mensenrechtenschendingen, moet de Nederlandse overheid optreden en zonodig (mogelijke) sancties in kaart brengen en treffen. In zijn algemeenheid moet de overheid bedrijven kunnen aanspreken op hun gedrag. Sommige deelnemers zagen echter een beperktere rol voor de overheid: zij kan zich beter richten op de civil society dan op bedrijven. Ambassades zijn hier wel weer van belang, bijvoorbeeld bij het geven van voorlichting aan ondernemingen die zich ergens willen vestigen.

Mark van Rijn liet de deelnemers weten dat de situatie in het land inmiddels aan de beterende hand was. Als het democratische gehalte van een land toeneemt, maar nog niet voldoet aan de internationale normen en standaarden, is het meer legitiem om operaties in een land te starten. De onderneming moet evenwel in dialoog blijven, onder meer met NGO’s om zich ervan te vergewissen dat het de goede kant op gaat en blijft gaan. De onderneming moet in zo’n geval ook kijken naar de beleving van de lokale bevolking, de visie van de internationale gemeenschap op de stabiliteit, het investeringsklimaat (welke andere bedrijven hebben geïnvesteerd of hebben investeringsplannen) en hoe het is gesteld met de diplomatieke betrekkingen tussen het land en andere landen. Bij overheden die niet via democratische weg tot stand zijn gekomen, bestaat het risico dat afspraken die hiermee worden gemaakt gaande een democratiseringsproces niet worden nagekomen.

Helaas ontwikkelde de situatie in het fictieve land zich in een diepgaand conflict. Een bedrijf mag uiteraard door middel van haar activiteiten nooit bijdragen tot een conflictsituatie. De lengte van de aanwezigheid van een onderneming in een bepaald land is van invloed op de vraag welke verantwoordelijkheid men draagt en welke afweging wordt gemaakt: als een onderneming al 20 jaar in een land opereert, waar de situatie zich verslechtert, is het lastiger te verdedigen dat het zich terugtrekt dan indien men pas recent operaties heeft opgestart. In conflictsituaties is de eerste verantwoordelijkheid van de onderneming de bescherming van de eigen werknemers. Een multinationale onderneming is verantwoordelijk voor alle personeelsleden, niet alleen voor expats die in een land werken. Tot (tijdelijke) sluiting van een vestiging moet pas worden overgegaan als de werknemers gevaar lopen door het openhouden van de site. De onderneming moet alles in het werk stellen om een dreigende escalatie van bijvoorbeeld geweld ‘buiten de poort’ te houden. Ook moet de onderneming zich bewust zijn van zijn maatschappelijke positie. In sensitieve landen zou een multinationale onderneming op risico’s moeten anticiperen, bijvoorbeeld door ervoor zorg te dragen dat er voldoende geld aanwezig is om ingeval van een tijdelijke sluiting salarissen door te kunnen betalen, of een vlucht naar een veiliger gebied te verzorgen. Ook hier is transparantie cruciaal: dat wat een onderneming doet moet in alle gevallen uit te leggen zijn aan de stakeholders. Behalve als een bedrijf door middel van haar activiteiten bijdraagt tot een conflictsituatie, zagen de deelnemers niet een werkelijk bemiddelende rol voor bedrijven bij het oplossen van het conflict.


Kinderarbeid

Gerard Oonk van de Landelijke India Werkgroep leidde de discussie over kinderarbeid. Hij gaf aan dat er twee ILO Conventies zijn met betrekking tot kinderarbeid. De ‘oudere’ Conventie 138 tegen alle vormen van kinderarbeid uit 1973 en de nieuwe Conventie 182 tegen de ergste vormen van kinderarbeid uit 1999. Deze laatste is tot stand gekomen omdat het aanvankelijk niet zo vlotte met de ondertekening van ‘138’. De grote aandacht voor kinderarbeid heeft er echter voor gezorgd dat nu beide conventies door ruim 140 landen zijn geratificeerd. Dat betekent dat, ook omdat bedrijven geen negatieve publiciteit willen, er een grotere druk op bedrijven komt te staan om kinderarbeid te vermijden.

In de praktijk is het lastig te bepalen wat een bedrijf kan, mag en moet met betrekking tot kinderarbeid en vooral hoe het probleem praktisch opgelost moet worden. In veel gedragscodes van bedrijven komt bestrijding van kinderarbeid niet eens voor. Als dat wel zo is: wordt er dan uitgegaan van lokale wetten of ‘gewoontes’ of van internationale standaarden? Deze kunnen namelijk verschillen. Kinderarbeid is ook een ‘corporate governance’ issue. De top van een bedrijf bepaalt uiteindelijk het standpunt van een bedrijf, ook inzake kinderarbeid.

Het grootste kinderarbeidprobleem bij bedrijven ligt meestal niet op corporate niveau, maar in de keten. Hoe ver gaat de zogenoemde ketenverantwoordelijkheid eigenlijk? Is het genoeg om, zoals Philips doet, 50.000 brieven aan alle (eerste) leveranciers te sturen of moet er ‘verder de keten in gegaan worden’. Duidelijke communicatie naar toeleveranciers toe, en beginnen met de leveranciers waar het bedrijf de meeste invloed op heeft, is cruciaal.

Met gelijkgestemde bedrijven, en dat geldt ook voor MKB’ers uit specifieke sectoren, is het wellicht mogelijk om gezamenlijk invloed op lokale toeleveranciers uit te oefenen. Daarbij kan ook de overheid worden betrokken. Misschien moeten bedrijven meer samen met NGO’s bij overheden gaan ‘lobbyen’ voor problemen zoals kinderarbeid waar ze wel bij betrokken zijn maar die ze niet alleen kunnen oplossen. Een bedrijf wordt steeds meer afgerekend op het feit of zij haar ‘invloedssfeer’ gebruikt of zelfs bewust vergroot (door samenwerking) om kinderarbeid te bestrijden. In dat verband is ook belangrijk dat een bedrijf bereid is om haar leveranciers een productprijs te betalen die het mogelijk maakt zonder kinderarbeid te werken.

Er werd door diverse deelnemers benadrukt dat het ook belangrijk is goed met NGO’s, die de lokale situatie kennen, samen te werken om zo tot een verbetering van de situatie te komen. Tijdens de discussie bleken er wel verschillende opvattingen te bestaan over de wenselijkheid om mogelijk werk en school te combineren. Volgens sommigen is zo’n combinatie het hoogst haalbare, ook al geven ze er de voorkeur aan dat kinderen gewoon naar school gaan. In het algemeen werd het niet verstandig gevonden als bedrijven zelf scholen gaan bouwen. Dat moet waar mogelijk aan de overheid of particuliere organisaties overgelaten worden. Een bedrijf kan bijvoorbeeld beter jongeren, die al dan niet van school komen, opleiden binnen het bedrijf.


Relaties op het gebied van mensenrechten tussen bedrijven en maatschappelijke organisaties in het Zuiden

Voor bedrijven met vestigingen in het buitenland of voor bedrijven met partners, contractors of toeleveranciers in het buitenland kunnen maatschappelijke organisaties in het Zuiden zeer nuttig zijn. Organisaties in het zuiden kunnen bedrijven ter plekke informatie verschaffen over de lokale mensenrechtensituatie, ze kunnen de dialoog aangaan met bedrijven op het gebied van bepaalde mensenrechtenissues, ze kunnen bedrijven monitoren met betrekking tot hun mensenrechtenbeleid en praktijk, maar ook partnerships aangaan om duurzame en structurele wijze mensenrechtenissues aan te pakken.

Allert van der Ham van Hivos centreerde de discussie over de mogelijkheden van samenwerking tussen NGO’s en bedrijven in het Zuiden rond de samenwerking tussen Oxfam Indonesie en Unilever. Hoe kan een duurzaam en effectief partnerschap tussen NGO en bedrijven in het Zuiden ontwikkeld worden? Allereerst moet de samenwerking wel betrekking hebben op de core business van een bedrijf. Verder werken bedrijven graag samen met internationale NGO’s die bijdragen aan een goed imago. Maar het is ook van belang dat bedrijven contact zoeken met lokale NGO’s en vakbonden. NGO’s in het Zuiden werken, echter, vaak onderling niet goed samen. Het is belangrijk dat zij ook een goed lopend netwerk onderling vormen. Essentieel is de versterking van de organisaties in het Zuiden zodat zij op adequate wijze hun verantwoordelijkheid kunnen nemen.

De discussie richtte zich voorts op de voorwaarden die vervuld moeten worden voordat er samengewerkt kan worden. Wederzijds vertrouwen werd als eerste genoemd. Maar hoe wordt deze basis van vertrouwen gelegd? Cruciaal is dat lokale NGO’s als gelijke partners betrokken worden bij de ontwikkeling en uitvoering van een project. De kaders voor samenwerking moeten duidelijk zijn, er moet een duidelijke, realistische doelstelling nagestreefd worden, en regelmatig moet de uitvoering van het project geëvalueerd en eventueel bijgestuurd worden. Het succes van samenwerking tussen NGO’s en bedrijven verschilt per samenwerking. In sommige gevallen zijn er teveel tegenstrijdige belangen om constructief samen te werken, in andere gevallen pakt samenwerking voor alle partijen juist goed uit.



Afsluiting

Ter afsluiting van de middag gaf Gemma Crijns plenair een overzichtelijke en duidelijke samenvatting van de rondetafeldiscussies. Ze benadrukte ook dat het HOM in 2006 een soortgelijk seminar zal organiseren. Daarna was er gelegenheid om elkaar informeel te spreken tijdens een borrel.

Met dank aan Gemma Crijns, Fried van Hoof, Mark van Rijn, Gerard Oonk, Vincent van Assem, Allert van der Ham, Menno Krijger, Anna Pot, Marike Radstaake, Dave Hardy, Friederieke Haijer en Elvira Arkesteijn.



Landelijke India Werkgroep - 29 november 2005