print terug
Uit: India Nu 143/144 (mei-aug 2003)



Schuldslavernij van kinderen

Nederlandse bedrijven Unilever en Advanta beloven schoorvoetend beterschap


Begin mei 2003 meldden de media dat ongeveer 25.000 kinderen, merendeels 'schuldslaven', katoenzaad telen voor een bedrijf waarin Unilever een flink belang heeft. Maar niet alleen Unilever, ook andere Indiase en buitenlandse bedrijven zijn nauw betrokken. Unilever én het internationaal opererende zaadgoedbedrijf Advanta uit Zeeland beloofden na de golf van publiciteit bij te dragen aan een oplossing. Een verslag van wellicht het grootste kinderarbeidschandaal in India en de dubbelzinnige houding van betrokken bedrijven.

Al enkele jaren is in de Indiase deelstaat Andhra Pradesh een - tot voor kort nauwelijks tot de buitenwereld doorgedrongen - discussie gaande over een ernstige en zeer omvangrijke vorm van kinderarbeid. Naar schatting 250.000 Indiase kinderen tussen de 6 en 14 jaar, vooral meisjes, werken tien tot dertien uur per dag in de katoenzaadteelt. In heel India gaat het om circa 450.000 kinderen. In geen enkele andere Indiase 'bedrijfstak' werken zoveel kinderen. De katoenzaadteelt is zeer arbeidsintensief, omdat de zaden met de hand gekruist worden. Het is goed in te schatten hoeveel kinderen dit soort werk doen, want het is bekend hoeveel hectare land met katoenzaad is bebouwd. Neem vervolgens het feit dat negen van de tien werknemers kinderen zijn en de optelsom kan worden gemaakt.


'Kinderkampen'

Meestal zijn de kinderen, via leningen aan hun ouders, verplicht jarenlang bij dezelfde werkgever te werken. Een derde van hen wordt als 'migrant' geronseld. Zij slapen in de veestal van de boer of in speciale 'kinderkampen' van tien tot dertig kinderen. Hun situatie is nog veel slechter dan die van kinderen uit de nabije omgeving. Behalve dat deze kinderen niet thuis wonen, zijn ze totaal afhankelijk van de werkgever. Ze zijn op elk moment beschikbaar voor werk.

Alle kinderen die dit werk doen, staan bloot aan giftige pesticiden waar ze soms zwaar ziek van worden en die hun gezondheid op langere termijn schaden. Veertig procent van de kinderen is nooit naar school geweest; de rest is na een paar jaar met school gestopt. De ouders van de kinderen worden actief benaderd door ronselaars, die hen in een moeilijke periode vaak een voorschot bieden in ruil voor het afstaan van hun kind voor werk in de katoenzaadproductie. Volwassenen krijgen geen werk aangeboden. Over vrouwen en pubermeisjes wordt het (onzinnige) gerucht verspreid dat ze dit werk niet kunnen doen, aangezien hun menstruatie de kwetsbare zaden zou schaden. De kinderen verdienen circa 10 tot 25 roepies per dag (1Rs is ongeveer 0,02 Euro). Dat is gemiddeld 30 procent minder dan vrouwen verdienen en 55 procent minder dan mannen.

De cijfers en de situatiebeschrijvingen zijn van Dr. Davuluri Venkateswarlu. Hij doet al een aantal jaren onderzoek naar het onderwerp en heeft verschillende publicaties op zijn naam staan. In 2001 bracht hij het probleem in kaart op verzoek van de lokale organisatie MV Foundation (MVF). Tijdens haar activiteiten om kinderen uit allerlei soorten werk te halen en op school te krijgen, stuitte de MVF namelijk op grote aantallen meisjes die katoenzaad verbouwden. Venkateswarlu's rapport Seeds of Bondage werd in 2001 gepubliceerd. Er was enige lokale publiciteit en er werden enkele conferenties belegd met bedrijven, boeren en particuliere organisaties zoals de MVF. De bedrijven erkenden veelal dat er een probleem was en beloofden beterschap, vooral door het niet meer aannemen van kinderen tot negen jaar.

Het kinderarbeidprogramma van de ILO (de Internationale Arbeidsorganisatie) startte met een kleinschalig project. Tijdens een grote anti-kinderarbeidcampagne van de deelstaatregering van Andhra Pradesh in 2002 kregen honderden katoenzaadboeren een boete omdat ze kinderen in dienst hadden. De MVF slaagde er in om via haar gebruikelijke streeksgewijze aanpak, die er op is gericht álle kinderen van 6 tot 14 jaar op school te krijgen, ook honderden cotton seed girls uit het werk los te weken en op school te krijgen.


Multinationals verantwoordelijk?

Toch was al snel duidelijk dat het probleem niet de aandacht kreeg die het verdiende, en dat er, gezien de schaal van het probleem, weinig vooruitgang werd geboekt. Na overleg met de MVF vroeg de Landelijke India Werkgroep Dr. Venkateswarlu om een opmerkelijk aspect van het probleem nader te onderzoeken. Al in Seeds of Bondage had de onderzoeker geconstateerd dat de invloed van een aantal multinationale bedrijven - waaronder Hindustan Lever (een dochter van Unilever), het Amerikaanse Monsanto en het Zwitserse Syngenta - in de katoenzaadsector snel toenam. Maar alvorens met 'beschuldigingen' richting bedrijven te komen, vroeg de LIW aan Venkateswarlu uit te zoeken hoe de verantwoordelijkheid van de multinationals voor de kinderarbeid bij de teelt van katoenzaad precies in elkaar zat.

Zijn conclusie is duidelijk: de multinationals hebben weliswaar zelf geen kinderen in dienst maar ze controleren wel het hele productieproces van de katoenzaden. Via hun agenten (seed organisers) leveren ze de basiszaden, stellen ze de opkoopprijs vast, controleren ze de kwaliteit bij de boeren en krijgen ze de vermeerderde zaden terug voor de verkoop. Volgens de onderzoeker is de opkoopprijs van de bedrijven zodanig laag dat boeren daarvan geen volwassenen in dienst kunnen nemen. Alleen hogere prijzen voor de boeren en een goede controle - en dat is mogelijk, tenslotte sturen ze ook regelmatig kwaliteitscontroleurs - kan volgens Venkateswarlu het probleem bij de wortel aanpakken.

In februari 2002 legde de LIW samen met de FNV, Amnesty International, Novib en de MV Foundation de voorlopige resultaten van het Unilever-deel van het nieuwe onderzoek van Venkateswarlu voor aan Unilever Nederland. Afgesproken werd dat in India het gesprek voortgezet zou worden tussen de MVF en Hindustan Lever Limited (HLL). Unilever kreeg daarmee de tijd om aan oplossingen te gaan werken. Tot een gesprek is het echter nooit gekomen. HLL en Unilever zeggen dat ze nooit zijn benaderd, maar volgens de MVF zijn verzoeken tot gesprekken in India van de hand gewezen. In maart 2002 verzelfstandigde HLL haar zaaddivisie in het bedrijf Paras Extra Growth Seeds. Vervolgens werd driekwart van de aandelen verkocht aan het Amerikaanse bedrijf Emergent Genetics. Daarom organiseerde de MVF twee gesprekken met Paras. Tijdens
Het leven van Narassama

Narasamma is een dalit (kasteloos) meisje van twaalf jaar. De afgelopen drie jaar werkte ze in de katoenzaadvelden van een boer in het dorp Alavakonda van het district Kurnool in de deelstaat Andhra Pradesh. Haar baas produceert katoenzaden van het type Brahma voor Hindustan Lever, een dochteronderneming van Unilever. Narasamma komt uit een afgelegen dorp op honderd kilometer afstand van de plek waar ze werkt. Haar ouders hebben drie acres droog land en werken daarnaast als landarbeider. Narasamma moest na de derde klas van school om een lening terug te betalen van 2.000 roepies (40 Euro) die haar vader had afgesloten bij een koppelbaas. De koppelbaas zorgt dat de katoenzaadboeren voldoende kinderen krijgen om voor hem te werken.

Narassama verdiende tijdens haar eerste seizoen (van juli tot december 1998) omgerekend 9 euro per maand. Nu krijgt ze 16 euro. Haar werkgever zorgt voor voedsel en 'onderdak'. Samen met andere kinderen uit haar dorp slaapt ze in een vieze kleine veestal zonder ventilatie, waarvan een deel is ingeruimd voor veevoer. Het vee zelf wordt tijdens het seizoen buiten de stal 'geparkeerd'.

Narasamma en haar dorpsgenoten staan om vijf uur op en gaan om zes uur naar het veld. Van half zeven 's ochtends tot zeven 's avonds doet ze verschillende soorten werk. Tot twaalf uur is zij bezig met kruisbestuiving (van mannelijke en vrouwelijke planten). Om acht uur is er een korte ontbijtpauze van vijftien tot twintig minuten. Tussen twaalf en twee uur 's middags doet ze ander werk, zoals wieden, het oprapen van plantenresten en het aanvoeren van water voor de toediening van pesticiden. Van twee tot drie uur is er lunchpauze, en van drie tot zeven is Narasamma bezig met het verwijderen van de schutbladeren. Om half acht is zij weer 'thuis' en om half negen krijgt ze te eten, waarna ze soms nog een uur tv kijkt bij haar werkgever. In het oogstseizoen doet ze tijdens het tv-kijken ook nog sorteerwerk.

Narasamma vertelt dat ze vorig seizoen twee keer ziek was. 'De eerste keer had ik zware koorts en hoofdpijn en moest ik overgeven, omdat ik in de regen werkte. Die dag waren drie anderen ziek en moest ik met andere meisjes lang doorwerken. Daardoor werd ik ook ziek. Ik ging niet naar de dokter, maar mijn werkgever bracht me medicijnen. Ik ruste twee dagen en ging toen weer werken. De tweede keer kreeg ik zware hoofdpijn en voelde me duizelig, onmiddellijk nadat er pesticiden waren gesproeid. Ik klaagde bij de baas. Hij zei dat ik maar naar zijn huis moest gaan en de rest van de dag vrij moest nemen. Hij vroeg ook of ik medicijnen wilde, maar ik zei 'nee'. De volgende dag ben ik weer aan het werk gegaan.'

het tweede gesprek met Paras, in oktober 2002, waaraan de auteur van dit artikel zelf deelnam, erkende de directeur dat er een kinderarbeidprobleem was én - heel opmerkelijk - dat de prijs die boeren kregen mogelijk te laag was. De directeur stelde voor om met de vijf grootste bedrijven en de MVF verder te praten. Het lukte de MVF echter vervolgens niet om zelfs maar een vervolggesprek met Paras te krijgen.


Unilever en Advanta

Op 24 april 2003 stuurde de LIW brieven met het volledige rapport aan Unilever en aan Advanta. Advanta is een zaadveredelingsbedrijf met hoofdkantoor in Kapelle (Zeeland) dat circa 6.500 kinderen voor zich laat werken. Beide bedrijven werd gevraagd om een gesprek. Ook werd meegedeeld dat het rapport binnenkort gepubliceerd zou worden. Een week daarna - er waren nog geen reacties binnen van Unilever en Advanta - stuurde de LIW het rapport naar de pers. In het eerste artikel, dat door de NRC werd gepubliceerd, liet Unilever weten dat het bedrijf wilde bijdragen aan een oplossing van het probleem. Enkele dagen later verspreidde Unilever echter een persbericht waarin zij 'de beschuldiging van gebruik van kinderarbeid verwerpt'. Als argumenten worden aangedragen dat HLL een minderheidsbelang zonder managementcontrole in Paras heeft, dat in HLL's contracten staat dat haar leveranciers geen kinderarbeid mogen gebruiken, en dat naleving van deze contracten goed wordt gecontroleerd. Ook meldt Unilever dat zij een sterk tegenstander van kinderarbeid is.

Op 15 mei vond opnieuw een gesprek plaats tussen Unilever, de MVF, de LIW, de FNV, Amnesty en Novib. Afgesproken werd dat Unilever haar Indiase dochter HLL zal vragen om binnen een maand in Andhra Pradesh een gesprek te hebben met de voorzitter van de MVF. Inmiddels heeft de MV Foundation een uitnodiging gestuurd en een bericht van ontvangst gekregen. Wonderlijk genoeg verscheen echter op 6 juni een artikel in de gerenommeerde zakenkrant Business Standard waarin HLL beweert dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat Paras doet. Het argument van de woordvoerder: Paras koopt de zaden van 'tussenpersonen' (G.O.: in feite hun eigen agenten) en die kopen de zaden weer van de boeren. Daar staat HLL dus te ver van af. Overigens, zo zegt de woordvoerder van HLL, betwist hij de inhoud van het rapport niet, maar vindt hij het ook niet 'allesomvattend'. En wat kinderarbeid betreft: daar is Unilever tegen, maar 'je kunt er toch niet tegen zijn dat kinderen hun ouders op de boerderij helpen'. En zo lijken Unilever en HLL zich alvast in te dekken met alle mogelijke, zelfs tegenstrijdige, argumenten om maar niet verantwoordelijk gehouden te worden.


Oplossingen zoeken

Unilever is niet het enige bedrijf dat enerzijds toezeggingen doet om mee te werken aan de oplossing, maar anderzijds het probleem bagatelliseert en de verantwoordelijkheid zo ver mogelijk van zich af houdt. In haar schriftelijke reactie op de brief van de LIW bijvoorbeeld, probeert Advanta het probleem terug te brengen tot 'kleine familiebedrijfjes waar boeren met hun hele gezin het land bewerken en tijdens de seizoendrukte een beroep doen op hulp uit de directe omgeving'. Dat er 'in deze omstandigheden ook kinderen meewerken', kan Advanta niet uitsluiten, zo stelt het bedrijf. Blijkbaar heeft de constatering van de onderzoeker dat maar weinig kinderen van katoenzaadboeren zelf meewerken en dat het gaat om schuldslavernij en geronselde migrantenkinderen weinig indruk gemaakt.

Desondanks zegt Advanta, net als Unilever, in haar brief dat ze bereid is deel te nemen aan constructief overleg om oplossingen te vinden. Ook de Zwitserse multinational Syngenta liet dat al eerder weten. Toch stelde het bedrijf onlangs in een Zwitserse krant dat het werk van kinderen in de katoenzaadteelt niet gevaarlijk of inspannend is ('zoiets als kersen plukken').

Ondanks alle pogingen om het probleem te kleineren of de eigen verantwoordelijkheid te ontkennen, zullen de LIW en andere betrokken organisaties de bedrijven aan hun beloftes blijven herinneren. De aandacht van de Nederlandse, Indiase en internationale pers is daarbij een nuttig hulpmiddel.

Gerard Oonk


terug
begin document
HOME Landelijke India Werkgroep
tijdschrift INDIA NU
Landelijke India Werkgroep - 16 december 2003