terug
Uit: India Nieuwsbrief 46 (jan-feb 1987)



Vakbeweging

Wetgeving bedreigt vakbonden



Het leek erg goed te zullen gaan met de Indiase industrie dankzij het nieuwe beleid van Rajiv Gandhi. Inmiddels is gebleken dat de ekonomische produktie niet sterker groeit dan in het verleden. Zelfs de Wereldbank, die het nieuwe beleid heeft helpen vormen en aanvankelijk met groot trompetgeschal de grote doorbraak naar de eenentwintigste eeuw aankondigde, heeft in haar laatste landenstudie over India vastgesteld dat de resultaten alles behalve rooskleurig zijn.

Voorlopige cijfers van de Indiase regering geven aan dat de werkgelegenheid in de partikuliere sektor het afgelopen jaar gedaald is met 0,3% tot 7,2 miljoen werknemers. De werkgelegenheid in de staatsbedrijven (17,2 miljoen werknemers) daarentegen is met 2,4% gegroeid.
Als naar schuldigen voor de achterblijvende prestaties gezocht wordt zijn die snel gevonden: de arbeiders en met name hun vakbonden. Er zijn, zo luidt het argument, te veel vakbonden die met elkaar door het aannemen van de meest radikale eisen om de gunst van de arbeiders vechten. Bovendien zijn de bonden door de binding met politieke partijen voortdurend bezig om het arbeidsklimaat te politiseren. Hieraan moet, zo zeggen de beleidsmakers in de regering, een einde komen.

Voor we straks gaan kijken wat de nieuwe wetsvoorstellen inhouden, zullen we eerst een overzicht geven van de geschiedenis en de huidige situatie van de vakbonden in India.

Naar verhouding zijn nog maar weinig arbeiders lid van een vakbond. De organisatiegraad is het hoogst onder arbeiders in vaste loondienst, onder overheidspersoneel, bij grote bedrijven en in de steden in het algemeen. Vooral op het platteland en in de talloze kleine bedrijfjes, waar de arbeidsomstandigheden het slechtst zijn, is organisatie moeilijker. Niettemin is de organisatiegraad erg hoog. Van vakcentrales die jaarlijks hun ledenaantal aan de regering opgeven, zijn zes miljoen mensen lid. Het totale ledental ligt vermoedelijk boven de tien miljoen, hetgeen een aardig percentage van de arbeiders in de bedrijven en overheidsinstellingen is (zie kader).


    Geschiedenis

Kort na de Eerste Wereldoorlog werden in India de eerste vakbonden opgericht. Belangrijke faktoren die de vorming van vakbonden bevorderden waren de ekonomische gevolgen van de oorlog: stijgende prijzen en dalende lonen, terwijl de expanderende industrie grote winsten maakte. Er ontstond, mede onder invloed van de Russische revolutie, een radikale politieke beweging. In korte tijd werden in bijna alle industriële centra vakbonden opgericht die zich in 1920 verenigden in de vakbondscentrale All India Trade Union Congress (AITUC). Overigens waren de eerste vakbonden nog geen echte "moderne vakbonden". Het waren organisaties, die voor een belangrijk deel in leiding en ledental dreven op buitenstaanders. Deze buitenstaanders hielden zich vanwege charitatieve en politieke motieven bezig met de arbeiders en droegen zorg voor het merendeel van de benodigde gelden.
Het was niet gemakkelijk voor de arbeiders om voor hun belangen op te komen. De werkgevers, politie en regering deden alles om de vorming van vakbonden te verhinderen. Vergaderingen van arbeiders werden tegengehouden, en de vakbondsmensen werden bedreigd en mishandeld. Andere obstakels voor de ontwikkeling van de vakbonden waren het migrantenkarakter van de Indiase arbeiders, de taalverschillen, de lage scholingsgraad, en het gebrek aan vrije tijd.

Vanaf de oprichting van de AITUC waren er konflikten over de te volgen strategie en doelstellingen. De meningsverschillen spitsten zich toe op de interpretatie van de klassenstrijd en over de vraag, met welke internationale vereniging van vakbondscentrales de AITUC zich moest verbinden. Binnen de AITUC-bonden leefden socialistische ideeën, die echter voor een groot gedeelte gematigd werden door de nationalistische leiders (o.a. Nehru). De nationalistische Congress-leiders hadden zich vanaf het begin gemengd in de vakbeweging, en ze waren beïnvloed door de sociaal-democratische ideeën van de Britse Labour Partij en het Trade Union Congress in dat land.
De verschillen van inzicht leidden ertoe dat geregeld vakbonden zich terugtrokken uit de AITUC-centrale. Na de Tweede Wereldoorlog trok de groep van nationalistische leiders zich eveneens terug uit de AITUC. Zij waren ontevreden met de overheersing van de centrale door de kommunisten. Op initiatief van S.V. Patel richtten zij de Indian National Trade Union Congress (INTUC) op. Ze riepen alle arbeidersorganisaties op de AITUC te verlaten en zich aan te sluiten bij de nieuwe organisatie. Met de oprichting van de INTUC ging het proces van polarisatie binnen de arbeidersbeweging een nieuwe weg, in het onafhankelijke India. In dit opzicht waren er

  • AITUC: All India Trade Union Congress. De oudste vakcentrale, staat onder invloed van de kommunistische CPI. Het ledental (ongeveer 1.800.000) loopt momenteel terug.
  • INTUC: Indian National Trade Union Congress. Dit is de grootste vakcentrale van India (haar eigen opgaven: ca. 3.000.000 leden) en heeft sterke banden met de regerende Congress partij van Rajiv Gandhi.
  • CITU: Centre of Indian Trade Unions. Deze vakcentrale is politiek verbonden met de kommunistische CPI(Marxist). Deze organisatie is in 1966 opgericht en het ledental schommelt rond de 1.500.000 leden.
  • HMS: Hind Mazdoor Sabha. De HMS vind zijn leden vooral onder de aanhangers van de Socialist Party van George Fernandez. Het ledental wordt geschat op 500.000.
  • BMS: Bharatiya Mazdoor Sabha. Deze vakcentrale heeft strakke banden met de rechtse hindoe partij BJP. Het ledental is met ongeveer 1.000.000 leden nog vrij groot, maar waarschijnlijk zijn deze cijfers overdreven.
overeenkomstem met de ontwikkelingen elders in de wereld.

Ook de internationale vakbondcentrale Wereld Vak Verbond (WVV) viel uiteen. In de sfeer van de koude oorlog trokken een aantal bonden zich terug uit de WVV. In 1949 richtten de Amerikaanse AFL-CIO, de Britse TUC en de Nederlandse NVV het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen (IVVV) op. Het was het beleid van het IVVV zich te onthouden van enige relaties met door kommunisten gekontroleerde bonden. Uit India sloten het INTUC en de HMS zich bij het IVVV aan.


    De huidige vakbonden

Er bestaat een indrukwekkende veelheid van bedrijfsbonden, beroepsbonden en regionale bonden naast elkaar. Vaak zijn ze niet aangesloten bij één van de grotere vakbondcentrales (AITUC, INTUC, CITU, HMS, BMS).
De opsomming van de grote vakcentrales (zie kader) laat zien dat alle centrales verbonden zijn met politieke partijen. De binding met politieke partijen heeft in het verleden vaak geleid tot splitsingen binnen de vakbonden. Een voorbeeld hiervan is de CITU. Deze vakcentrale is ontstaan in 1969, nadat de CPI(Marxist) zich in 1964 afsplitste van de CPI. Het grote aantal politieke partijen vormt in zekere zin een verklaring voor het grote aantal vakcentrales. We hebben het hier alleen over de centrales in de industriële sektor. De meeste politieke partijen hebben ook boerenbonden. Zo heet de met de CPI verbonden centrale voor kleine boeren All India Kisan Sabha (AIKS) en die voor landarbeiders Bharatiya Khet Mazdoor Union (BKMU). Die verbonden met de CPM heette eveneens AIKS (met meer dan 6 miljoen leden!), resp. All Indian Agricultural Workers Union.

Naast de bonden die zijn aangesloten bij één van de vakbondscentrales bestaat nog een hele rij van vakbonden en bewegingen, die geen binding hebben met een politieke partij. Overigens hoeft dat niet te betekenen dat er geen rivaliteit bestaat tussen frakties van verschillende partijen binnen die bonden. Deze onafhankelijke bonden vormen een heterogene groep. Soms zijn het "autonome" bonden die in grote mate geleid worden door de arbeiders zelf. Een voorbeeld hiervan is de Maharashtra Workers, Employees and Rural Toilers Conference waarbij 50 bonden aangesloten zijn die samen tussen de 100.000 en 200.000 leden hebben.


STAKINGEN

JAAR
WERKNEMERS
VAKBONDSLEDEN
STAKINGS-
STAKERS
Staat
Privé
Man
Vrouw
DAGEN
1975
13
6,8
6,1
0,5
21,9
1,1
1976
13
6,8
6,1
0,4
12,7
0,7
1977
14
6,9
5,5
0,5
25,3
2,2
1978
14
7,0
5,6
0,4
28,3
1,9
1979
15
7,2
6,9
0,6
43,8
2,9
1980
15
7,2
3,5
0,2
21,9
1,9
1981
15
7,4
5,0
0,4
36,6
1,6
1982
16
7,5
-
-
74,6
1,5
1983
16
7,5
-
-
46,9
1,5
1984
17
7,3
-
-
30,8
1,4

Noot:
1. De aantallen zijn weergegeven in miljoenen.
2. Het aantal werknemers heeft alleen betrekking op de zogenaamde officiële sector (bedrijven met minimaal tien werknemers) en de overheidsdiensten.
3. Het aantal vakbondsleden heeft alleen betrekking op de bonden die hun gegevens aan het Ministerie van Arbeid hebben doorgegeven, d.w.z. ongeveer de helft van het aantal geregistreerde bonden.

Verder bestaat er een groot aantal bonden die voor de leiding afhankelijk zijn van een "leader", zoals Datta Samant, de sterke man achter veel militante vakbonden in Bombay. Partijloze vakbondsbonzen blijken echter niet altijd buiten de partijgebonden centrales te opereren. Een voorbeeld van zo'n leader is A.K. Roy, die in 1973 uit de CPI(Marxist) gestapt is en in 1985 weer tot die partij is toegetreden, maar ondertussen deel bleef uitmaken van de CITU.
Een ander voorbeeld van een onafhankelijke vakbond is de Philips Workers Maha Union, een federatief samenwerkingsverbond van alle Philips bedrijfsbonden in India (zie ook India Nieuwsbrief nummers 26 en 28).

Volgens de regering veroorzaken de bonden veel ongemak en verhinderen ze de ekonomische ontwikkeling door te pas en te onpas stakingen uit te roepen. Uit de tabellen blijkt dit echter nogal mee te vallen. Op basis van een ruwe berekening blijkt in de moderne industrie en overheidsinstellingen nauwelijks 0,5% van de werkdagen door stakingen verloren te gaan. In sommige deelstaten, met name in West-Bengalen en Maharashtra, ligt dat percentage hoger, maar het is zeker niet zo dat stakingen als de oorzaak van de ekonomische malaise mogen worden gezien en dat het stakingsrecht verder moet worden teruggebracht.


    Geen gebrek aan harde wetten


"Hij is onredelijk. Hij weigert de borden te geven tenzij wij meer betalen." (cartoon: Laxman)
De overheid had al een aantal harde wetten tot haar beschikking. Die werden zes jaar geleden, toen de grote lening van 17 miljard gulden bij de Wereldbank werd afgesloten, door het parlement gejaagd. Met name de ESMA (Essential Services Maintenance Act) heeft bij de bonden kwaad bloed gezet, omdat die wet een groot aantal stakingen juridisch onmogelijk heeft gemaakt. De mogelijkheid die de regering in Delhi en in de deelstaten heeft om praktisch elke staking als een verstoring van de "essentiële" diensten te verbieden, blijkt nog niet voldoende te zijn om het industriële klimaat stakingsvrij te maken. Op dit ogenblik is een nieuwe wet in de maak, die de groei van de militante vakbonden moet beletten en die het onderhandelingsmonopolie moet overdragen aan de regerings- en bedrijfsgezinde vakbonden.

De nieuwe wetsvoorstellen hebben enerzijds betrekking op amendementen op de bestaande Trade Unions Act en anderzijds op het installeren van een Industrial Relations Committee. Het IRC zal een door de regering samengestelde kommissie worden die toezicht moet houden op de Arbeidsrechtbanken. De uitvoerende macht zal dus in feite de gerechtelijke macht gaan kontroleren, hetgeen indruist tegen het fundament van een demokratisch staatsbestel. Bij elke staking kan op verzoek van de centrale regering door het IRC bekeken worden of die rechtmatig is. De kommissie zal het recht hebben een bindende arbitrage uitspraak te doen en zal dus in feite een akkoord aan de arbeiders kunnen opleggen, voorbijgaande aan de onafhankelijke beoordeling door de rechterlijke macht. De bevoegdheden van de IRC zullen eveneens voorbijgaan aan de opstelling van de deelstaatregeringen, die dus hun verantwoordelijkheid voor het industriële klimaat uit handen moeten geven.


    Amendementen

De amendementen op de bestaande wetgeving betekenen een verregaande beknotting van de vakbondsvrijheid, zoals blijkt uit de volgende punten:

1. De introduktie van het zogenaamde check-off systeem. Zoals de zaken er nu voor staan zijn er in elk bedrijf één of meer erkende bonden, dit wil zeggen dat bonden die op basis van hun ledenaantal kunnen aangeven een minimaal zeven procent van de arbeiders te vertegenwoordigen als onderhandelaar bij het afsluiten van overeenkomsten kunnen optreden. De linkse vakbonden hebben altijd geheime verkiezingen geëist teneinde op die manier uit te maken welke bonden de steun van de arbeiders hebben. Met name de INTUC en de BMS, die waarschijnlijk veel meer leden opgeven dan ze in werkelijkheid hebben, zijn hier altijd tegen geweest.
Het nieuwe check-off systeem houdt in dat elke arbeider aan het management moet meedelen bij welke bond hij of zij is aangesloten. Voor leden van linkse bonden zal dit betekenen dat ze het gevaar lopen hun baan te verliezen. Als zij toch hun lidmaatschap van een linkse bond bekend maken en die bond blijkt bij de telling minder dan een kwart van alle werknemers als lid te hebben, dan gebeurt het volgende: met de arbeiders die geen lidmaatschap hebben opgegeven wordt men automatisch overgeheveld naar de bond die als hoofdonderhandelaar is aangesteld door de bedrijfsleiding. Velen zullen eieren voor hun geld kiezen en zich als niet-aangesloten voordoen.
Terecht vrezen de oppositionele vakbonden dan ook dat dit nieuwe amendement op de bestaande wetgeving er toe zal leiden dat de werknemers in de toekomst tot het lidmaatschap van bedrijfsvriendelijke bonden, met name de INTUC, gedwongen zullen worden. De militante bonden waarvan minder dan een kwart van het totaal aantal werknemers, inklusief de niet-vakbondsleden, lid is, zullen worden uitgesloten van onderhandelingen en belangenbehartiging.

2. Stakingen zullen voortaan slechts mogelijk zijn als drie kwart van de arbeiders voor die staking stemt. Het zal dus een vakbondsdemokratie worden waar een kwart van alle werknemers de beslissing over industriële akties neemt. Onder staking wordt voortaan ook verstaan elke stiptheidsaktie en solidariteitsakties zullen helemaal verboden worden, zelfs als honderd procent zich voor zulk een aktie zou uitspreken. De mate van steun voor een stakingsaanzeg zal door de eerder genoemde, door de regering ingestelde IRC worden beoordeeld.

3. Volgens de bestaande wetgeving mag in het vakbondsbestuur de helft bestaan uit mensen die niet in het bedrijf werken. Dit wordt nu teruggebracht tot 25%, met als argument dat op die manier de politisering van de vakbonden kan worden verminderd en dat de arbeiders zelf leiderschapskwaliteiten kunnen ontwikkelen. De progressieve vakbonden voeren echter aan dat door de specifieke situatie in veel ontwikkelingslanden (lage scholingsgraad, afmattende werkomstandigheden, enz.), de hulp van buitenstaanders in het organiseren en managen van het bondswerk een onmisbare bijdrage vormt.


    Met steun van de FNV-maten

De nieuwe amendementen komen niet onverwacht. Al jaren is de centrale regering op zoek naar meer mogelijkheden om het vakbondsprotest lam te leggen. Een interessant aspekt hierbij is overigens dat de Konventies nr. 87 en 98 van Internationale Arbeids Organisatie in Genève (Recht op Vereniging en Recht op Kollektieve Onderhandelingen) door India niet zijn getekend. Een tweede interessant aspekt is bovendien dat de nieuwe amendementen door slechts twee vakbondsfederaties worden gesteund, namelijk de INTUC van de Congress partij en de HMS van de Janata partij.
Het Nederlandse FNV zou hier toch wel eens heel diep over moeten nadenken, want INTUC en HMS zijn toevallig de twee centrales in India met wie de FNV samenwerkt. De solidariteit van de FNV en de FNV-leden met de Indiase arbeiders en hun vakbonden kan dus heel dicht bij huis begonnen worden.

XXX




begin document

tijdschrift India Nu

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 25 februari 2010