terug
Uit: India Nu 116 (nov-dec 1998)


Kernproeven en het buitenland

India's spierballendiplomatie


Met een serie nucleaire explosies voegde India zich op 11 mei 1998 bij de exclusieve club van kernwapenmogendheden. Vol trots kondigde premier Vajpayee aan: "India is nu een kernwapenstaat." Veel Indiërs waren blij met die nieuwe status. Voortaan zou hun land weer meetellen in de internationale politiek, zoals destijds Nehru's India als voortrekker van de beweging van niet-gebonden landen. De door de Bharatya Janata Party (BJP) gedomineerde regering had India internationaal weer op de kaart gezet. In de bestaande machtsverhoudingen in de wereld betekent het bezit van kernwapens nu eenmaal internationaal prestige. xxx schetst de reacties in het buitenland op de Indiase kernproeven en de mogelijke gevolgen voor India's buitenlandse betrekkingen en de regio.

Plotsklaps was India hot news voor de buitenlandse media. De nieuwswaarde van het subcontinent lijkt, naast allerlei rampspoed, vooral te bestaan uit wapengekletter. Hierin weerklonk verontrusting over de risico's van de verdere verspreiding van kernwapens. Kennelijk had het Comprehensive Test Ban Treaty (CTBT, teststopverdrag) van 1996 nog niet alle kernproeven uit de wereld verbannen. Daarnaast registreerden de media de buitenlandse verontwaardiging over het eigengereide optreden van New Delhi en de nadelige gevolgen hiervan voor zowel het mondiale non-proliferatiestreven als de veiligheid in Azië.
  In tegenstelling tot wat vele commentatoren wilden doen geloven, betekenden de kernexplosies voor India geen novum en abrupte breuk met het verleden. Even misplaatst waren de jammerklachten over India's verloren onschuld of de verkwanseling van Gandhi's erfenis van vredelievendheid. Met de in 1974 ondernomen kernexplosie was India reeds bijna 25 jaar geleden een nucleaire mogendheid geworden. Sindsdien geldt India als een 'drempelstaat' die desgewenst kan beschikken over kernwapens door 'de laatste schroef aan te draaien'.
 &bsp;Wèl nieuw was dat de nieuwe Indiase regering niet langer pretendeerde dat de kernproeven slechts vreedzame doelen dienden. Voorheen kwalificeerde de Indiase regering het nucleaire programma als vredelievend en verdedigde ze het openhouden van de 'nucleaire optie' door te verwijzen naar het discriminatoire Non-Proliferation Treaty (NPT). Ditmaal manifesteerde India zich als een 'gewoon' land dat zich primair beroept op het belang van de nationale veiligheid bij het houden van kernproeven en het 'witten' van zijn officieuze kernwapens.


Demonstratieve sancties

Sinds mei 1998 hebben de Indiase kernexplosies de gemoederen in de wereld danig beziggehouden. In menige buitenlandse hoofdstad, Washington voorop, werd heftig geprotesteerd. De Amerikanen beschouwden de Indiase actie als een doorkruising van het door hen gepropageerde non-proliferatiebeleid. Naar hun opvatting zouden sancties de Indiërs moeten straffen en tot inkeer moeten brengen. Een aantal West-Europese landen, waaronder Nederland, volgde het Amerikaanse voorbeeld. Andere landen, zoals Frankrijk en Rusland, wilden evenwel niet zover gaan en lieten het bij het ventileren van verontrusting. Dientengevolge is er geen breed front gekomen om een effectief sanctiebeleid te voeren, hoe hard de afgekondigde sancties India ook treffen. Naar het zich laat aanzien, kwamen deze maatregelen niet onverwacht voor de Indiase beleidsmakers, die hadden gecalculeerd dat ze naast de 'toeterdiplomatie' van ach-en-wee, de demonstratieve sancties op de klap toe zouden moeten nemen.
  De Chinese leiders waren eveneens kwaad over de Indiase kernproeven, en veroordeelden ze als een 'bedreiging van de vrede'. Beijing was extra gepikeerd omdat New Delhi de ondernomen proeven rechtvaardigde met een verwijzing naar de 'uiterst gevaarlijke nucleaire omgeving'. Gevoegd bij de hardere toon in het Indiase beleid ten opzichte van China, zag Beijing de kernexplosies als een demonstratie van machtsvertoon. Kort voor de explosies had minister van defensie Femandes immers verklaard dat India zich meer bedreigd voelde door China dan door Pakistan. Nadien zou premier Vajpayee hem bijvallen en in zijn rechtvaardiging van de kernproeven wijzen op de van wantrouwen doortrokken relatie met het nucleaire China. Deze woorden werden hem niet in dank afgenomen in Beijing, dat misnoegd reageerde op Vajpayees kwalificatie van China als vijand nummer één. Deze commotie voorspelt weinig goeds voor de ontwikkeling van de bilaterale betrekkingen, die voorheen juist tekenen van verbetering toonden.


Oog om oog

protesten in Srinagar tegen kernproeven en India's Kashmirbeleid
Het is niet verbazingwekkend dat de meest negatieve reactie op de Indiase kernexplosies uit Pakistan kwam. Van meet af zijn beide landen verwikkeld geweest in diplomatieke twisten, bewapeningswedlopen en gewelddadige conflicten. De Pakistaanse regering veroordeelde de kernexplosies van de aartsrivaal in zeer scherpe bewoordingen en beloofde de bevolking de nationale veiligheid te blijven waarborgen tegen iedere Indiase dreiging.
  Tegelijkertijd klonk binnen Pakistan de roep steeds luider om soortgelijke proeven te ondernemen. De vrees overheerste dat India, de dominante mogendheid op het subcontinent, erop uit was om Pakistan zijn wil op te leggen, zo nodig met militaire middelen. De Indiase minister van binnenlandse zaken Advani (BJP) gooide na de kernexplosies nog eens olie op het vuur met zijn mededeling dat New Delhi een 'pro-actieve benadering' zou gaan volgen inzake Kashmir. Advani voelde zich geroepen om de Pakistani's - en uiteraard ook het thuisfront - voor te houden dat de nieuwe geostrategische situatie niet zonder gevolgen kon blijven voor Kashmir, al meer dan vijftig jaar het belangrijkste geschilpunt tussen beide landen.
  Als de Pakistaanse besluitvormers nog twijfels koesterden over eigen kernproeven, dan zullen hun bedenkingen verdwenen zijn door Advani's agressieve taal. Ondanks buitenlandse bezweringen om terughoudendheid te betrachten, besloten zij de Indiase uitdaging niet onbeantwoord te laten. 'Oog om oog, tand om tand' luidde het devies in Islamabad, dat op zijn beurt, eind mei 1998, kernproeven hield. Het debat over de vraag of dit land eveneens zou toetreden tot de club van kemwapenmogendheden werd zo met een klap beëindigd. Nadien liet premier Sharif voldaan weten: "Wij hebben de rekening met India vereffend." Hiermee was de cirkel van deze ronde in de nucleaire bewapeningswedloop gesloten.


Repercussies

Inmiddels liggen de kernexplosies van mei 1998 enige maanden achter ons. De gemoederen zijn weer enigszins tot bedaren gekomen en het subcontinent is voor de buitenlandse media weer gewoon, dat wil zeggen marginaal, nieuws. Dat lijkt een goed moment om nader in te gaan op enkele belangrijke internationaal-politieke repercussies van de Indiase kernexplosies.
  Volgens het officiële standpunt van New Delhi waren de kernexplosies van mei 1998 gerechtvaardigd gezien het belang van de nationale veiligheid en de Indiase versie van non-proliferatie, die uitgaat van algehele nucleaire ontwapening. Van meet af aan hebben de Indiërs zich immers verzet tegen het vigerende non-proliferatiestelsel omdat dit de positie van de door het NPT gesanctioneerde kernwapenstaten intact laat. Na de kernexplosies wil New Delhi voortgaan op de ingeslagen weg door het opbouwen van een strategisch kernwapenpotentieel. Zij kan zich hierbij verzekerd weten van binnenlandse steun, omdat de voorstanders van de 'Indiase bom' de boventoon voeren.
  Toch lijkt het op zijn minst twijfelachtig of de ingeslagen weg zal leiden naar meer veiligheid. De Pakistaanse kernexplosies vormen een eerste indicatie van het tegendeel. Deze reactie maakte al direct duidelijk dat elders weinig geloof werd gehecht aan de geruststelling van New Delhi dat andere landen zich geen zorgen hoefden te maken over India als kernwapenstaat. In de instabiele en gespannen verhoudingen in Zuid-Azië leidt een opvijzeling van de nationale veiligheid door de een (India) tot een groter gevoel van bedreiging bij de ander (Pakistan). Ook in het verleden was dit patroon van actie-reactie waarneembaar bij escalerende conflicten. Beide landen hebben nu een nieuwe stap gezet in deze nucleaire wapenwedloop. De wens een eigen kernwapenarsenaal op te bouwen en de onzekerheid over de nucleaire capaciteit en intenties van de tegenstander, hebben India en Pakistan in een riskante situatie gebracht.
  Deze situatie is des te riskanter omdat de nucleaire wedloop niet beperkt blijft tot de twee rivalen van het subcontinent. Ten onrechte zagen veel commentaren de kernproeven van mei uitsluitend in bilateraal perspectief. Daarvoor is de rol van China in Zuid-Azië te belangrijk. Terwijl de Pakistaanse proeven primair een reactie vormden op die van India, was de 'China factor' voor de Indiërs doorslaggevend. In vergelijking met kernwapenstaat China verkeerde India immers in een achterstandspositie. Bovendien zijn de Indiërs beducht voor de militaire dreiging van de zijde van China, dat onverstoorbaar is doorgegaan met de modernisering van zijn kernwapenarsenaal. Daarbij komt nog dat Pakistan van bondgenoot China steun heeft ontvangen bij zijn nucleaire programma. Hierdoor maken de kernproeven en de te verwachten verdere ontwikkeling van kernwapens de driehoeksverhouding India-Pakistan-China uiterst complex en risicovol. Met argusogen volgen zij elkaars verrichtingen en gespannen vragen zij zich af wat de volgende zetten zouden kunnen zijn op het nucleaire schaakbord.


Havikachtig

Ook anderszins lijken de gevolgen van de Indiase kemexplosies eerder negatief dan positief uit te pakken. Naast de toegenomen strategische onzekerheid en de risico's die kleven aan verdere nucleaire bewapening, is te verwachten dat India zich nog dominanter zal gedragen op het subcontinent. De gespannen verhouding tussen India en Pakistan zal sowieso een remmende uitwerking hebben op de verhoudingen op het hele subcontinent. Die zijn namelijk in hoge mate afhankelijk van de bilaterale betrekkingen tussen India en Pakistan. Dit verklaart ook waarom de regionale samenwerking in het kader van de 'South Asian Association for Regional Cooperation' (SAARC) meestal zo moeizaam verloopt. Ook in de oren van de overige buren zal de agressieve taal van minister Advani aan het adres van Pakistan geklonken hebben als een demonstratie van de arrogantie van de macht. Wat dat betreft is er sprake van 'regressief gedrag' in vergelijking met de good neighbour policy van de vorige regering (Gujral-doctrine).
  Dit havikachtige buitenlandbeleid lijkt evenzeer ten koste te gaan van India's oriëntatie op en positie in Pacific-Azië. De verontruste en sceptische reacties van de landen daar hebben afbreuk gedaan aan het recentelijk verworven prestige. Pas in een laat stadium zijn de Indiase beleidsmakers het belang gaan inzien van de economische dynamiek van deze regio en de wenselijkheid van een grotere Indiase betrokkenheid daarbij. Voorheen waren zij te zeer gefixeerd op hun directe omgeving en op de rol van de niet-gebonden landen in de wereld. Ten langen leste brak evenwel het besef door dat India in het tijdperk na het einde van de Koude Oorlog gebaat was bij een positieverbetering in dat deel van Azië. Dit mondde uit in de bevordering van de economische betrekkingen met de oude en nieuwe tijgers en in de samenwerking met de 'Association for South-East Asian Nations' (ASEAN) en het 'ASEAN Regional Forum' (ARF). Dit paste in de op gang gekomen heroriëntatie van het buitenlands economisch beleid, gericht op een betere aansluiting op de wereldmarkt. Gezien de reacties vanuit Pacific-Azië, zoals de Japanse veroordeling plus sancties, lijken de Indiase kemexplosies ook in dit opzicht contra-productief te werken.


Non-proliferatie

Het is al te gemakkelijk om de Indiase kernexplosies snel af te doen als 'goed' of 'slecht'. In het licht van India's positie in de wereld, is het begrijpelijk dat New Delhi de behoefte voelde om door het rollen van de nucleaire spierballen te laten zien dat het wel degelijk meetelt in de internationale verhoudingen. Het is immers niet toevallig dat de gevestigde en door het NPT gesanctioneerde kernwapenstaten zich manifesteren als de 'grote vijf', die tevens als permanente leden hun stempel drukken op het overleg in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Gezien de logica in de internationale verhoudingen is het daarom verklaarbaar dat India, evenals de reeds bestaande kernwapenstaten, de nieuwe status wil kapitaliseren door zijn internationale prestige te vergroten.
  Tegelijkertijd is het duidelijk dat het aantreden van nieuwe kernwapenstaten als India een negatieve uitwerking heeft op het non-proliferatiestreven. Vergroting van het aantal kernwapens en uitbreiding van het aantal kernwapenstaten betekenen het omgekeerde van dat wat het NPT beoogt. Dit werpt voor de internationale gemeenschap de vraag op hoe ze moet reageren op de feitelijke kernwapenstatus van India en Pakistan. Vooralsnog zijn de vijf gevestigde kernwapenstaten niet genegen om beide landen als zodanig te legitimeren en het NPT in die zin aan te passen. Dit maakt duidelijk dat het internationale overleg inzake non-proliferatie nog moeizamer zal gaan verlopen dan tot nu toe reeds het geval was. Wellicht vindt er enige aanpassing plaats ten gevolge van de voornemens van India en Pakistan om, onder bepaalde voorwaarden, alsnog het CTBT te ondertekenen. Dat neemt niet weg het lastig blijft om de 'nucleaire realiteit' van beide landen op te nemen in het non-proliferatiestelsel en om nieuwe initiatieven te formuleren bij de beteugeling van de rol van kernwapens.
  Naast de negatieve gevolgen voor het mondiale non-proliferatiestreven, zijn er de internationale repercussies voor India's positie in Azië. Het is op zijn minst twijfelachtig of de nationale veiligheid is vergroot, zoals de regering in New Delhi beweert. India is nu als kernwapenstaat verwikkeld in een nucleaire bewapeningswedloop met zowel China als Pakistan, met alle risico's vandien. Bovendien hebben de kernexplosies afbreuk gedaan aan India's prestige op het subcontinent en in Pacific-Azië.

Hoe ziet de uiteindelijke balans van de kernexplosies er uit? Uiteraard hangt het oordeel in hoge mate af van de uitgangspunten die men hierbij hanteert. De Indiërs zelf zijn geneigd uit te gaan van hun opvatting van nationale veiligheid en van de positie van hun land. Buiten India is men vooral gericht op de gevolgen voor de internationale vrede en veiligheid, die onmiskenbaar negatief zijn. Ook de gevolgen voor India's veiligheid en prestige zijn allesbehalve positief. Dit alles zou in India de vraag moeten oproepen of de door veel Indiërs bejubelde status van kernwapenstaat opweegt tegen deze nadelen. In de euforie over de kernexplosies hebben zij daarvoor nog nauwelijks oog willen hebben.

xxx

De auteur is verbonden aan het departement Politieke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Leiden.



begin document

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 5 februari 2001