Landelijke India Werkgroep



Geen roos zonder doornen

Exportbloemen uit India

Geert Ritsema
november 1997




Inhoudsopgave

Inleiding
Hoofdstuk 1De spelers op het bloemenveld: banken, filmsterren en textielmagnaten
Hoofdstuk 2Hoe Nederland de Indiase bloemensector beheerst
Hoofdstuk 3Bloemen en milieu: geen roos zonder doornen
Hoofdstuk 4"Soms voelen we onze longen branden" - Arbeidsomstandigheden in Indiase bloemenkassen
Hoofdstuk 5Een tweede Groene Revolutie
Conclusies en aanbevelingen
Samenvatting
Bijlage ASubsidies die door de Indiase regering worden verstrekt aan producenten van exportsnijbloemen
Bijlage BGeregistreerde samenwerkingsverbanden tussen Nederlandse en Indiase bloemenbedrijven
Bijlage CEisen van de bloemenarbeiders die zijn aangesloten bij de Karnataka Labour Welfare Federation (KLWF)
Bijlage DAdressen internationale bloemencampagnes
Het rapport "Geen roos zonder doornen: exportbloemen uit India" is een uitgave van de Landelijke India Werkgroep (LIW). Een vertaling van dit rapport in het Engels is verschenen onder de naam "No rose without a thorn: Export flowers from India" (april 1998).

Deze website presenteert de Inleiding, Conclusies en aanbevelingen en Samenvatting van het rapport. Voor de volledige tekst kunt u het rapport bestellen bij:


Landelijke India Werkgroep
Mariaplaats 4
3511 LH Utrecht, The Netherlands
tel.: +31 30 2321340, fax: +31 30 2322246
e-mail: h.maas@indianet.nl






Inleiding

'Blooming business' en 'rosy future'. Met deze termen prijst de Indiase overheid sinds 1991 de bloemenindustrie aan. Door middel van subsidies en voorlichting stimuleren de centrale regering en diverse deelstaatregeringen de vestiging van kassen voor de teelt van rozen, anjers, chrysanten en andere snijbloemen. Deze ontwikkeling voltrekt zich vooral op het platteland rond de metropolen Bangalore, Mumbai (Bombay) en Delhi. In de directe omgeving van deze steden is het areaal bloemenkassen de afgelopen jaren verdrievoudigd of zelfs verviervoudigd. De verwachtingen zijn hooggespannen. Er worden groeipercentages van 30% per jaar genoemd. India denkt een graantje mee te kunnen pikken van de wereldwijd groeiende vraag naar snijbloemen. Deze handel wordt gezien als een goudmijntje en een panacee voor de economische en sociale problemen van India. Zo zouden bloemen zorgen voor veel werkgelegenheid. Bovendien zouden via de export van snijbloemen veel buitenlandse deviezen verdiend kunnen worden. Dat is van groot belang voor India, dat met een buitenlandse schuld van ruim 100 miljard gulden -na Mexico en Brazilië- derde staat op de wereldranglijst van schuldenlanden.

Maar er is ook een ander verhaal over bloemen. Dat is het verhaal van de pesticiden, van de vervuiling van water en bodem, van slechte arbeidsomstandigheden en zieke arbeiders. Over de kunstmatige teelt van bloemen in kassen wordt wel gezegd dat het de meest vervuilende landbouwactiviteit is die de mensheid ooit heeft voortgebracht. De industrie vindt zijn oorsprong in West-Europa. Veruit het belangrijkste productieland is Nederland, dat ongeveer 60% van de wereldhandel in snijbloemen beheerst. Maar de afgelopen twintig jaar heeft de bloemenindustrie ook voet aan de grond gekregen in de Derde Wereld. Meestal hielden de West-Europeanen daarbij een grote vinger in de pap. Zo is de bloementeelt in Kenia voor een belangrijk deel in handen van buitenlandse investeerders, waaronder de Brits-Nederlandse multinational Unilever. Dit betekent dat ook een belangrijk deel van de winsten naar Nederland en Engeland worden teruggesluisd. Maar de milieuproblemen zijn voor de Kenianen. Een voorbeeld: het waterpeil in het Naivasha meer daalt elk jaar met 15 centimeter als gevolg van het enorme waterverbruik van de omliggende bloemenbedrijven.

Kortom: reden genoeg om kritisch te kijken naar de opkomst van de bloemenindustrie in India. Wie zijn de investeerders in deze sector, waar gaan de winsten heen en wie profiteren van de omvangrijke overheidssubsidies? Is de internationale handel in snijbloemen echt zo perspectiefrijk als vaak wordt beweerd? Is er behalve een groeiende vraag naar snijbloemen ook een sterk groeiend aanbod? Raakt de wereldmarkt daardoor niet overvoerd en dreigt er niet een ineenstorting van de markt? Wat zijn de milieugevolgen van de bloementeelt en welke preventieve maatregelen worden er genomen om milieuschade te voorkomen? Hoe zijn de arbeidsomstandigheden in de bloemensector? Hoe wordt er omgesprongen met de gezondheidsrisico's van pesticiden?

Dat zijn de vragen waarop dit rapport ingaat. De tekst is gebaseerd op interviews en documenten die de auteur heeft verzameld in India in de eerste helft van 1997. De nadruk ligt op de regio Bangalore, de belangrijkste regio voor de productie van snijbloemen in India. Er is veel aandacht voor de activiteiten van de Nederlanders. Zij spelen een belangrijke rol bij de opkomst van de Indiase bloemenindustrie.




Conclusies en aanbevelingen

Wie alles wat zich in de Indiase bloemensector afspeelt op een rijtje zet kan eigenlijk maar één conclusie trekken: de geur van de Indiase exportroos is niet zoet, maar bitter.

Net als elders in de wereld veroorzaakt de Indiase bloementeelt veel schade aan het milieu. Deze vorm van landbouw (of is het industrie?) past niet in het concept van een duurzame samenleving. Het is schrijnend dat de Indiase bloemisterijsector mede gefinancierd wordt uit Nederlandse ontwikkelingshulp. Men zou India een andere, meer mens- en milieuvriendelijke ontwikkeling moeten gunnen!

De Indiase overheid steekt veel subsidiegeld in de exportbloemen. Maar het rendement van die investering is twijfelachtig. Het zijn met name Nederlandse ondernemers die van de Indiase bloementeelt profiteren. De Indiase arbeiders zijn daarentegen slachtoffer: zij moeten tegen een matig loon en zonder sociale voorzieningen gevaarlijke werk in de kassen verrichten. Men kan deze gang van zaken natuurlijk verdedigen met het argument van de werkgelegenheid. Maar is dit nou werkelijk het soort werk waar de Indiërs op zitten te wachten? Ook in kwantitatieve zin zijn de werkgelegenheidsprestaties van de bloemisterijsector verre van optimaal. De sector is uiterst kapitaalsintensief. Een hectare vergt een investering van één tot anderhalf miljoen gulden. Per hectare werken gemiddeld zo'n 50 arbeiders. Dat betekent dat het tussen de 20.000 en 30.000 gulden kost om één arbeider aan het werk te krijgen. Voor Indiase begrippen is dat een extreem dure arbeidsplaats. Voor hetzelfde bedrag kunnen in andere sectoren verschillende mensen aan werk worden geholpen.

De belangrijkste aanbeveling van dit rapport is om de ontwikkeling van de bloementeelt in India stop te zetten of in ieder geval zoveel mogelijk af te remmen. Dat is goed mogelijk. De opkomst van de bloementeelt is geen natuurlijk proces en met een vrijemarktontwikkeling heeft het weinig te maken. De Indiase en -in mindere mate- ook de Nederlandse overheid spelen een belangrijke rol bij de promotie en financiering. Dit betekent dat subsidies anders kunnen worden aangewend en sturing in een andere ontwikkelingsrichting mogelijk is. India heeft daarbij een voordeel ten opzichte van grotere bloemenproducenten als Kenia en Colombia. In India is de sector nog klein, dus snijden in de subsidies is minder pijnlijk. Een alternatieve richting kan nu nog zonder al te ingrijpende gevolgen worden ingeslagen.

Zolang de bloementeelt nog bestaat moeten er strenge eisen aan worden gesteld. Er moet een goede en doorzichtige registratie van bestrijdingsmiddelen komen. Bovendien moeten arbeiders scholing krijgen in het omgaan met bestrijdingsmiddelen. De beschermende kleding moet van dezelfde kwaliteit zijn als die in Nederlandse kassen. In Nederland of de EU verboden bestrijdingsmiddelen -zoals DDT en captan- mogen niet worden toegepast. Dubbele standaards zijn niet te rechtvaardigen, zeker niet bij bedrijven waar Nederlanders meebesturen.
Ook dienen de door de WHO voorgeschreven wachttijden na het spuiten in kassen in acht te worden genomen.




Samenvatting

Bloementeelt in kassen blijkt in India een zeer winstgevende onderneming te zijn. Althans: voor de buitenlandse, meest Nederlandse bedrijven, die in India plantmateriaal, pesticiden, technische kennis en koelinstallaties verkopen. Hun Indiase afnemers en joint-venture-partners moeten daarentegen nog maar afwachten hoe voordelig de ontwikkelingen in de sector voor hen zullen zijn.

Indiase zakenlui die investeren in de bloementeelt zijn uiterst afhankelijk van hun buitenlandse partners. Nederlanders en Israëliërs leveren de technologie en het plantmateriaal en beheersen ook de tussenhandel. De inbreng van de Indiërs bestaat uit (goedkope) arbeid en kapitaal. Kenmerkend voor de verhoudingen is

Arbeiders krijgen meestal geen instructies in het omgaan met gevaarlijke bestrijdingsmiddelen.
dat de investeringen voor het overgrote deel (90%) voor rekening van de Indiërs komen, terwijl het bij de opbrengsten precies andersom is: daarvan gaat naar schatting 90% naar de buitenlandse partners. Bovendien zijn de risico's die de grillige internationale bloemenhandel met zich meebrengt exclusief voor rekening van de Indiërs. Op de internationale markt voor rozen -het hoofdproduct van India- dreigt een overaanbod. Nu al tekent zich een prijsdaling af. Als deze crisis zich doorzet, dreigen de winsten van de Indiërs te verdwijnen als sneeuw voor de zon. Maar de buitenlanders hebben hun winsten, door middel van de verkoop van grondstoffen en apparatuur, al veilig gesteld. Kortom: voor buitenlandse bedrijven is de bloementeelt veel voordeliger dan voor hun Indiase partners. Typerend is dat de ontwikkeling van de bloemenindustrie in India op gang is gekomen na nieuwe leningen van het IMF en dat de sector sterk is gestimuleerd door de FMO, een ontwikkelingsbank die de Nederlandse overheid en het Nederlandse bankwezen vertegenwoordigt.

Maar ook als de Indiase bloementeelt wél een commercieel succes wordt, is het economische voordeel voor de gewone bevolking uiterst beperkt. De investeerders in de bloementeelt zijn grote agrarische en industriële ondernemingen. Dat kan ook niet anders: de investeringskosten voor bloemenkassen bedragen tussen de 1 en 1,5 miljoen gulden per hectare. De buitenlandse deviezen die met de bloementeelt worden verdiend en de royale subsidies van de Indiase overheid komen daarom alleen bij de elite terecht. Wat betreft werkgelegenheidseffecten zijn de prestaties van de Indiase bloemenindustrie verre van indrukwekkend. In de kassen werken per hectare gemiddeld 50 arbeiders. Dat betekent dat een arbeidsplaats 30.000 gulden kost. Voor datzelfde geld kunnen in India veel meer mensen aan werk worden geholpen. Ook is gebleken dat de bloementeelt niet alleen werk oplevert, maar ook werk kost, omdat de grond voor de bloemenkassen vaak wordt verworven van (kleine) boeren.

De bloemensector is, met name in de Derde Wereld, een sector met een hoog 'casino-gehalte'. De risico's zijn hoog, men is uit op snelle winsten, en maakt zich nauwelijks zorgen over de langere termijn. Dat geldt ook voor de milieugevolgen. Overheid en bedrijfsleven verdoezelen de milieuproblemen door het beeld op te hangen van een mooi natuurproduct. Maar in werkelijkheid loopt het milieu grote gevaren: de bloementeelt kenmerkt zich door een hoog gebruik van kunstmest en pesticiden. Deze ontwikkelingen zijn niet alleen in ecologisch opzicht bedreigend, maar vormen ook een gevaar voor de voedselvoorziening. Langdurige en intensieve teelt van bloemen leidt op den duur tot 'steriele' grond, die niet meer geschikt is voor de cultivatie van welk gewas dan ook. Voor de bloementeelt wordt eveneens extreem veel grondwater opgepompt, ook in gebieden waar het grondwaterpeil zich in kritieke toestand bevindt, zoals in de regio Bangalore.
De grond voor de rozenkassen blijkt deels gekocht te zijn van kleine boeren. Aangezien deze boeren vaak goedkoop voedsel produceren, hebben deze verkopen een ongunstig effect op de voedselvoorziening voor de arme bevolking.

De lonen in de bloemenkassen liggen op een, ook voor Indiase begrippen, vrij mager niveau: tussen 1,50 en 2 gulden per dag. Bovendien hebben de arbeiders slechte secundaire arbeidsvoorwaarden: ze missen allerlei vrije dagen en toeslagen, die in andere industrieën wel worden verstrekt. Bovendien lopen ze grote gezondheidsrisico's. Beschermende kleding ontbreekt of is niet afdoende. Arbeiders krijgen geen of onvoldoende voorlichting en training in het omgaan met gevaarlijke bestrijdingsmiddelen. Er worden bestrijdingsmiddelen gebruikt die de World Health Organization (WHO) van de Verenigde Naties omschrijft als 'extreem gevaarlijk' of 'hoogst gevaarlijk'. De wachttijden die de WHO na het spuiten met deze middelen voorschrijft worden niet in acht genomen.




begin document

terug

HOME Landelijke India Werkgroep

Landelijke India Werkgroep - 18 oktober 2001