terug

Tweede Kamer der Staten-Generaal


Vergaderjaar 2003-2004



29 439

29 234
Ondernemen in conflictgebieden

Ontwikkelingssamenwerkingsbeleid voor de komende jaren



Nr. 3




1 Samenstelling:
Leden: Rijpstra (VVD), Dijksma (PvdA), De Haan (CDA), voorzitter, Koenders (PvdA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Wilders (VVD), Van Baalen (VVD), Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Fierens (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA), Brinkel (CDA) en Szabó (VVD).
Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van Fessem (CDA), Stuurman (PvdA), Vos (GroenLinks), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Kortenhorst (CDA), Hirsi Ali (VVD), Van Miltenburg (VVD), Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Haverkamp (CDA), Rambocus (CDA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Eski (CDA), Çórúz (CDA), Wolfsen (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Waalkens (PvdA), Van Winsen (CDA), Veenendaal (VVD) en Dittrich (D66).
2 Samenstelling:
Leden: Crone (PvdA), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Van Egerschot (VVD), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Van Fessem (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA) en Dezentjé Hamming (VVD).
Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Weekers (VVD), Jan de Vries (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Ruiter (SP), Van As (LPF), De Haan (CDA), Van Dijk (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Giskes (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA) en Szabó (VVD).
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 23 augustus 2004

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 en de vaste commissie voor Economische Zaken2 hebben op 29 juni 2004 overleg gevoerd met minister Van Ardenne-van der Hoeven voor Ontwikkelingssamenwerking en staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken over:
de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de minister van Economische Zaken en de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 17 februari 2004 ten geleide van de notitie Ondernemen in conflictgebieden (29 439, nr. 1);
de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 15 juni 2004 inzake ontwikkelingssamenwerking en bedrijfsleven (29 234, nr. 26).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA) heeft waardering voor de poging van de regering om alle aspecten van het ondernemen in conflictgebieden op een rij te zetten. Sommige ondernemers houden met hun activiteiten conflicten (bewust) in stand, terwijl andere met investeringen een bijdrage leveren aan vrede. De aanwezigheid van kostbare grondstoffen lijkt in ontwikkelingslanden eerder een garantie voor armoede, onveiligheid en oorlog dan voor welvaart. Overheden moeten in nationaal, bilateraal en multilateraal verband een actieve en voorwaardenscheppende rol spelen bij het creëren van een gezond economisch klimaat als voorwaarde voor vrede, onder andere door het versterken van de internationale rechtsorde. Deze gewenste actieve opstelling komt te weinig terug in de notitie.
De regering zou een actiever beleid moeten voeren inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) gericht op transparantie, zodat consumenten weten waar hun aankopen vandaan komen en aandeelhouders waar hun geld heen gaat. Er zou een nationale MVO-code moeten komen, vergelijkbaar met de code-Tabaksblat. Is de minister bereid om druk uit te oefenen voor het tot stand komen van een dergelijke code? Dit kan eventueel door de instelling van een werkgroep waarin overheid, bedrijfsleven, wetenschappers en non-gouvernementele organisatie (ngo's) ervaringen en best practices bundelen. Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Verburg c.s. (26 485, nr. 12), waarin wordt uitgesproken dat de overheid het goede voorbeeld moet geven door alleen in te kopen bij MVO-bedrijven?
De Europese wapenexportcode functioneert onvoldoende. Hoe wil de minister dit verbeteren? Welke andere initiatieven wil de regering nemen tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap, bijvoorbeeld ter versterking van corporate governance? De normen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inzake overheidssteun aan bedrijven en bestrijding van corruptie zouden moeten worden aangescherpt, gemonitord en actief gehandhaafd. Wat is de inzet van de regering op dit punt? Zal zij de VN-aanbevelingen ter voorkoming van de plundering van grondstoffen in de Democratische Republiek Congo (DRC) uitvoeren?
Overheden zijn primair aanspreekbaar op het respecteren van mensenrechten, ook door bedrijven die handel drijven met of produceren in potentiële conflictgebieden. Wil de regering het voortouw nemen om te komen tot een eenduidig praktisch hanteerbaar juridisch kader dat wereldwijd afdwingbaar is?
Posten in het buitenland lijken vooral voorlichting te moeten geven over de risico's van het betrokken raken bij malafide praktijken in conflictgebieden. Bedrijven zouden ook moeten worden voorgelicht over het ondernemen in de lokale en regionale context, mede in het licht van culturele verschillen. Verder moeten de posten een rol krijgen bij het toetsen of bedrijven werken conform de OESO-normen, in het bijzonder als deze overheidssteun onvangen. Verder moeten bedrijven die tegen hun zin in een conflict terechtkomen, worden ondersteund. Wil de minister overgaan tot een dergelijke uitbreiding van de taken van de buitenlandse posten? Zo ja, op welke termijn?
De verstrekking van microkredieten in conflictgebieden is belangrijk voor het afdekken van valutarisico's en de beveiligingskosten voor de bancaire dienstverlening. Het bevorderen van kleinschalige economische bedrijvigheid en werkgelegenheid is de sleutel voor groei en stabiliteit, met name in postconflictgebieden. Wil de regering hierover overleggen met bancaire instellingen om tot gerichte maatregelen te komen?
In de notitie wordt veel verwezen naar internationale afspraken, maar een nationaal beleidskader ontbreekt. Nederland moet een doortastend eigen beleid ontwikkelen, waarbij ondernemen een krachtig middel moet worden voor het realiseren van vrede.
Het ontwikkelen van het lokale bedrijfsleven en ondernemerschap in ontwikkelingslanden is van groot belang voor structurele armoedebestrijding. Het door de regering uitgestippelde beleid op dit vlak verdient steun voor zover dat via multilaterale verbanden en de posten in partnerlanden wordt uitgevoerd. Er wordt echter onvoldoende aangegeven hoe dit kan bijdragen aan de millennium development goals (MDG's), wat een gemiste kans is. Is de minister bereid om dit alsnog uit te werken in een memorie van toelichting bij de begroting voor 2005? Daarbij zou ook aandacht moeten worden besteed aan de positie van het Nederlandse bedrijfsleven, dat een belangrijke rol krijgt toebedeeld bij het aanwenden van de beschikbare gelden.
De regering lijkt de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven op een geforceerde manier te koppelen aan de ontwikkeling van bedrijfsleven en ondernemerschap in partnerlanden, onder het motto: partnership en het creëren van win-winsituaties. De jarenlange onderbestedingen bij de programma's voor ontwikkelingsrelevante exporttransacties en milieu en economische verzelfstandiging (ORET/Miliev) hebben echter duidelijk gemaakt dat de interesse van het Nederlandse bedrijfsleven voor arme partnerlanden minimaal is. Verder toont evaluatie van specifieke OS-programma's gericht op de participatie van het Nederlands bedrijfsleven, aan dat deze matig tot slecht scoren op de OS-relevantie. Het openstellen van het bedrijfsleveninstrumentarium voor een aantal opkomende markten komt tegemoet aan nationale belangen, maar het is strijdig met de OS-doelstelling die alleen spreekt van partnerlanden. Welke landen worden bedoeld met "opkomende markten"? Welk deel van de beschikbare middelen zal naar deze landen gaan? Specifieke OS-gelden lijken via een omweg te worden aangewend voor algemene handels- en investeringsbevordering. Kan de regering garanderen dat dit niet gebeurt? Het openstellen van het bedrijfsleveninstrumentarium voor rurale activiteiten is inconsequent en ineffectief omdat de minister in het overige bilaterale beleid haar ogen (helaas) heeft afgewend van plattelandsontwikkeling. Is zij van plan om dit thema weer prominent op haar beleidsagenda te plaatsen, te beginnen met de begroting voor 2005?

De heer Brinkel (CDA) stelt dat ontwikkeling afhankelijk is van een vitale civil society, een goed functionerende overheid en een sterk bedrijfsleven. De regering kiest met de twee notities terecht voor een positieve insteek. Er zijn tal van voorbeelden van maatschappelijk verantwoord ondernemen door bedrijven in ontwikkelingslanden. Bedrijven hebben een eigen (morele) verantwoordelijkheid bij hun keuze om zakelijke activiteiten te ontplooien in conflictgebieden. Een ondernemer mag zich niet verschuilen achter tekortschietende wet- en regelgeving. Er moeten wel internationale normen komen voor het ondernemen in conflictgebieden. De regering zegt in haar notities dat de OESO-normen uitgangspunt zijn bij de toetsing van aanvragen van Nederlandse bedrijven voor overheidssteun. Zij belooft een proactieve bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een eenduidig juridisch kader dat wereldwijd dwingend van toepassing is. Welke concrete inspanningen zal de regering doen? De VN-Mensenrechtencommissie zal volgend jaar ontwerpnormen voor (transnationale) ondernemingen bespreken ten aanzien van mensenrechten. Is dat een mogelijkheid voor de regering om "proactief" op te treden? Hoe zal de regering het Nederlands EU-voorzitterschap gebruiken om op dit punt voortgang te boeken?
De regering kan op nationaal niveau een positieve rol vervullen door het stimuleren van een dialoog tussen overheid, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven. Men kan gebruikmaken van elkaars ervaringen en expertise en goede voorbeelden overnemen. Ook in conflictgebieden of in instabiele landen kunnen bedrijven, ambassades en ngo's expertise bijeenbrengen, bijvoorbeeld door het opstellen van handleidingen voor het opereren in conflictgebieden. Welke mogelijkheden ziet de minister in dit kader?
De minister heeft in maart toegezegd dat er een notitie over wederopbouw zal komen. Hoe is de stand van zaken? Het zou goed zijn als deze notitie in dialoog met bedrijfsleven en ngo's tot stand komt. Gebeurt dit in de praktijk?
In de nota Mensenrechtenbeleid uit 2001 staat dat de mensenrechtenambassadeur een rol moet spelen in de dialoog met het bedrijfsleven over MVO. Wat heeft dit de laatste jaren opgeleverd, en welke conclusies trekt de regering daaruit?
De overheid moet in haar rol als consument en opdrachtgever het goede voorbeeld geven. Hiervoor is in het verleden regelmatig aandacht gevraagd, onder andere in 2000 met de motie-Verburg c.s. De staatssecretaris heeft in januari toegezegd dat zij zou nadenken over een (Europese) inkoopcode. Heeft zij inmiddels nagedacht? Welke ruimte heeft en neemt Nederland om opdrachten te verstrekken aan fatsoenlijke ondernemers? In de motie-Verburg c.s. wordt ook gevraagd om een regelmatige rapportage over de uitvoering van de motie; de regering is daaraan de afgelopen jaren niet toegekomen. Is zij bereid om alsnog jaarlijks over de voortgang te berichten?
Het bedrijfsleven is een bondgenoot in de strijd tegen armoede. De regering kiest in dezen de juiste richting, door te vertrouwen op het vermogen van het bedrijfsleven om een essentiële bijdrage te leveren aan ontwikkeling. Kan de minister haar visie hierop nog eens geven? Het is belangrijk dat er maatregelen worden genomen om het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden te verbeteren.
Het bedrijfsleveninstrumentarium bestond uit een groot aantal faciliteiten en programma's: veel regels en weinig geld. Het is verstandig dat de regering dit wil stroomlijnen en vereenvoudigen. Administratieve lasten en rompslomp waren een belangrijke belemmering voor bedrijven om gebruik te maken van ORET-middelen. Kan de minister de vereenvoudiging van de regels kwantificeren?
Er is een verschil tussen ontwikkelingssamenwerking en exportbevordering. Bij ontwikkelingssamenwerking moeten de belangen van ontwikkelingslanden vooropstaan, zoals verbetering van het ondernemingsklimaat. Die belangen kunnen echter worden gediend door investeringen van Nederlandse ondernemingen in ontwikkelingslanden. De overheid moet als voorwaarde voor haar steun daaraan eisen dat er duurzame werkgelegenheid wordt gecreëerd. Is de minister het daarmee eens?

Mevrouw Karimi (GroenLinks) heeft meer dan een jaar gewacht op de nota Ondernemen in conflictgebieden. Zij is blij dat deze er nu is, maar haar hoge verwachtingen zijn niet uitgekomen. De nota is te vaag en blijft steken in zelfregulering door het bedrijfsleven en "voornemens om te stimuleren". Er komen te veel onderwerpen aan de orde, waardoor er onvoldoende focus is. Verder wordt er een te rigide onderscheid gemaakt tussen het malafide en het bonafide bedrijfsleven. Ook bonafide bedrijven kunnen in de problemen komen, zoals Shell in Nigeria. In de notitie wordt bovendien te relativerend gesproken over de rol van het bedrijfsleven in conflictgebieden. Is het wel verstandig om bedrijven een grote rol te geven in dat soort omstandigheden? Het is voor hen moeilijk om neutraal te blijven in een conflict.
In de nota ontbreekt een concretisering per land of regio, terwijl dat juist interessant is. Het deel over postconflictsituaties is gericht op omstandigheden waarin (Nederlandse) militairen aanwezig zijn. Blijkbaar wordt hier de situatie in Afghanistan en Irak als uitgangspunt genomen, terwijl er ook andere postconflictsituaties zijn.
In de nota wordt gesteld dat er geen juridische grondslag is om strafrechtelijk onderzoek te doen naar illegale zakelijke activiteiten in het buitenland. Waarom wordt daaruit niet de conclusie getrokken dat er nieuwe juridische instrumenten moeten worden gecreëerd? In de nota wordt wel aangegeven dat Nederland zich zou moeten inzetten voor een internationaal bindend kader, maar dit is iets voorde langere termijn.
Bedrijven zouden geen producten, zoals coltan, moeten kopen als de opbrengsten gaan naar bandieten of strijdende partijen. Worden zij hierop aangesproken door de minister? Zo nee, wanneer zal zij dit wel doen? Een VN-commissie heeft onderzoek gedaan naar illegale exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in de DRC. Wordt het mandaat van deze commissie verlengd? Is er ook onderzoek gedaan in Rwanda? Wat heeft de regering in dit kader ondernomen? Heeft zij bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar de rol van Chemie Pharmacie Holland (CPH)?
Uit de brief over het bedrijfsleveninstrumentarium valt op te maken dat de regering streeft naar meer gebonden hulp. Het instrumentarium wordt bovendien opengesteld voor meer landen, zonder dat de criteria duidelijk worden gemaakt. Verder gaat het vooral om exportsubsidies, waarbij onduidelijk is of deze ontwikkelingsrelevant zijn. Hoe draagt het versterken en verruimen van het bedrijfsleveninstrumentarium bij aan het verbeteren van het lokale ondernemingsklimaat? Het lijkt vooral te gaan om de belangen van het Nederlands bedrijfsleven. In de minst ontwikkelde landen zijn Nederlandse bedrijven nauwelijks actief.
De regering heeft aangegeven minder regels te willen bij het bedrijfsleveninstrumentarium. Die regels zijn er echter om de ontwikkelingsrelevantie te waarborgen. Heeft de regering wel voldoende nagedacht over de gevolgen van het schrappen van regels? Het bedrijfsleveninstrumentarium moet investeringen stimuleren die zorgen voor duurzame productieve werkgelegenheid.

De heer Szabó (VVD) sluit zich aan bij het oordeel van mevrouw Karimi over de notitie Ondernemen in conflictgebieden: deze is onvoldoende. Hij weet niet wat hij ermee moet als politicus. Ook ondernemers zullen er weinig aan hebben. De beleidsinstrumentariummatrix wekt vooral verwarring. Wanneer kunnen welke instrumenten worden gebruikt en waar liggen de grenzen? Slechts een klein aantal ondernemingen speelt een negatieve rol in conflictgebieden. Om welke Nederlandse bedrijven gaat het? Wat is het percentage van het totaal aan bedrijven dat actief is in conflictgebieden? Welke corrigerende acties onderneemt de regering? Uit de samenvatting en actiepunten kan worden geconcludeerd dat conflictpreventie alleen hoeft plaats te vinden in gebieden met een bodemrijkdom. Is dit een verschrijving? Wat er is nieuw aan de benoemde actiepunten? Hoe wil de regering verder met dit onderwerp? Wat zijn de organisatorische en financiële implicaties?
In de relatie met de derde wereld zal de nadruk meer op handel moeten worden gelegd, zodat een duurzame, eerlijke economische groei ontstaat. De notitie over ontwikkelingssamenwerking en bedrijfsleven is in dat verband een voorzichtige eerste stap. Een duidelijke visie ontbreekt nog, blijkbaar omdat bewindslieden en ambtenaren nog moeten wennen aan de nieuwe doelstelling van meer handel. De komende jaren zal het beleid verder moeten worden omgebogen.
In de notitie wordt gesteld: "De primaire doelstelling van de inspanningen om het ondernemingsklimaat te verbeteren is het bevorderen van productieve bedrijvigheid in partnerlanden op een manier die zoveel mogelijk ten goede komt aan de allerarmsten." Waarom wordt dit beperkt tot de partnerlanden? Hoe wordt hierbij rekening gehouden met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven? Waarom richt de regering zich alleen op de allerarmsten? Dit kan bepaalde bedrijven afschrikken. Op welke industrieën wordt de aandacht specifiek gericht? Azië is erin geslaagd om er met beperkte OS-middelen bovenop te komen. Welke lessen kunnen daaruit worden getrokken? In Azië heeft men zich niet primair gericht op de allerarmsten maar op economische ontwikkeling. "Vermindering van armoede in partnerlanden is ondenkbaar zonder een bloeiend lokaal bedrijfsleven", zo wordt in de notitie gesteld. Waarom de beperking "lokaal"? Wat wordt hiermee bedoeld? "Aantoonbare verbeteringen in het ondernemingsklimaat in zoveel mogelijk partnerlanden" zijn volgens de notitie gewenst. Komt overal iets doen niet neer op overal niets doen? Als het geld te veel wordt verdeeld, is het resultaat minimaal. Waarom concentreert de minister zich niet op een beperkt aantal kansrijke landen waar mogelijkheden zijn voor ontwikkeling? Deze kunnen de omringende landen meetrekken.
Wat zijn de concrete resultaten van het bezoek van de minister aan Oost-Afrika?
Er wordt gesproken over "het vernieuwde vertrouwen tussen de overheid en het bedrijfsleven". Was het vertrouwen tussen overheid en bedrijfsleven geschaad? Zo ja, wat waren daarvoor dan de redenen?
Hoeveel extra geld is er beschikbaar gesteld voor de watersector? Gaat het daarbij om het bedrijfsleven of om overheden? Water(beheer) is een van de sterke punten van Nederland; hier liggen veel kansen voor het bedrijfsleven. Wat is de visie hierop van de regering?
Wordt de invloed van het ministerie van Economische Zaken, en dan met name de staatssecretaris voor buitenlandse handel, groter nu bij ontwikkeling meer nadruk komt te liggen op handel? Zorgt dit voor organisatorische en financiële verschuivingen tussen ministeries?

Het antwoord van de regering

De minister bekent dat het schrijven van de notitie Ondernemen in conflictgebieden een worsteling is geweest, omdat het een ingewikkeld en breed thema is en Nederland hierbij vooroploopt. Het is belangrijk dat met het OS-beleid een bijdrage wordt geleverd aan vrede en ontwikkeling. Zo worden in Colombia vredeslaboratoria ondersteund die boeren helpen bij de omslag van drugsproductie naar legaal ondernemerschap. Daarnaast moet worden voorkomen dat bedrijven door illegale activiteiten conflicten bevorderen en verlengen. Dit kan niet alleen worden bereikt door meer wet- en regelgeving maar vooral ook door het aangaan van de dialoog met het bedrijfsleven en ngo's. Er moet gezamenlijk worden nagedacht over internationaal geaccepteerde normen voor het bedrijfsleven, die overigens niet alleen voor (post)conflictgebieden zouden moeten gelden. Het scheppen van een gezond economisch klimaat is van groot belang voor (post)conflictgebieden, zodat het lokale bedrijfsleven zich kan ontwikkelen en een positieve rol kan vervullen. Bedrijven die onder moeilijke omstandigheden in landen als de DRC blijven, verdienen veel waardering. Zij dragen eraan bij dat sociale en economische ontwikkeling tot op zekere hoogte mogelijk blijft. In overleg met de ambassades zal worden bezien hoe dit soort bedrijven kan worden ondersteund. Een mogelijkheid hiertoe is het verstrekken van informatie en het bieden van een platform.
Voor zover bekend, zijn er geen Nederlandse bedrijven betrokken bij illegale activiteiten in conflictgebieden. Het is moeilijk om bedrijven met dubieuze activiteiten aan te pakken; het nationale en internationale juridische instrumentarium is onvoldoende. Wetgeving is veelal van toepassing op natuurlijke personen en niet op bedrijven. Dit is onder andere gebleken bij de diamantexploitatie in Sierra Leone. Er bestaat wel internationale jurisprudentie over plundering. Noorwegen probeert illegale exploitatie van natuurlijke hulpbronnen strafbaar te laten stellen onder de VN-conventie tegen transnationale georganiseerde misdaad. In internationaal verband wordt dus gezocht naar mogelijkheden om het juridische instrumentarium te verbreden en te verfijnen. In de VN-Mensenrechtencommissie vindt een discussie plaats over vrijwillige of verplichtende normen voor internationaal opererende bedrijven. De regering heeft hierbij ingezet op een vrijwillige gedragscode. Zij pleit wel voor een bindende Europese wapenexportcode. De discussie hierover loopt echter al jaren.
In het licht van de aanbevelingen van het VN Expert Panel volgt de minister op de voet wat er in het Grote-Merengebied gebeurt; er wordt contact onderhouden met de regeringen in de regio. Er zijn en worden verschillende onderzoeken gedaan. Hieraan zal aandacht worden besteed in het nieuwe Memorandum of Understanding (MoU) met de Rwandese regering, die aangeeft dat een eigen onderzoek niet mogelijk is omdat men het gebied niet in kan.
In (post)conflictgebieden wordt doorgegaan met het verstrekken van microkredieten, omdat dit essentieel is voor de ontWikkeling van de lokale economie. Hierbij wordt goed overlegd met de bancaire sector. De medefinancieringsorganisaties (MFO's) zijn een partnerschap aan gegaan met de banken voor het afdekken van valutaschommelingen.
Het bedrijfsleven, zowel lokaal als internationaal, is nodig voor het bevorderen van economische groei. Dit hangt samen met het halen van de MDG's. Alle instrumenten zijn gericht op ontwikkeling. Dat geldt dus ook voor ORET. Het instrument wordt vereenvoudigd om het in de praktijk meer bruikbaar te maken. Dit betekent echter niet dat de bestaande criteria worden geschrapt. De instrumenten moeten ontwikkelingsrelevant blijven. Er wordt onder andere getoetst of er duurzame werkgelegenheid wordt gecreëerd. Het is overigens niet zo dat de nadruk exclusief komt te liggen op plattelandsontwikkeling. Het gaat om het verbeteren van het ondernemingsklimaat, zowel in de stad als op het platteland. In dat kader is het nodig dat er nieuwe instrumenten komen.
De minister wijst erop dat er regelmatig boeken verschijnen over culturele verschillen bij het zaken doen met andere landen. Zij ziet hierbij geen taak weggelegd voor de overheid. Kamers van koophandel en werkgeversorganisaties kunnen in de informatiebehoefte voorzien.
Thailand, China, Filippijnen, Jndia en Peru zijn toegevoegd aan het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM). Cuba staat wel op de lijst. maar er zal geen MoU worden ondertekend. Gemiddeld gaat het om 2 mln euro per jaar per land. Het totale budget is verhoogd naar 50 mln euro per jaar. De ORET-middelen worden besteed aan de partnerlanden en een aantal andere opkomende markten. Grote landen als India en China ontvangen hiervan het meest. Bij PSOM is er een overtekening, zodat het wordt uitgebreid. De onderuitputting bij ORET wordt voor een deel veroorzaakt door de ingewikkelde regels. Vereenvoudiging van dit instrument zal ervoor zorgen dat ook kleinere ondernemingen er gebruik van gaan maken. De conclusie dat er meer gebonden hulp wordt gegeven, is onjuist. De ambassades hebben in alle betrokken landen een scan gemaakt om te bepalen wat precies nodig is om het ondernemingsklimaat te verbeteren. Dit zal elk jaar worden herhaald om te zien waar er vooruitgang is. De benchmarks zullen duidelijk maken welke landen aantrekkelijk zijn om in te investeren.
De notitie over wederopbouw wordt in overleg met het bedrijfsleven opgesteld. Deze zal waarschijnlijk in het najaar beschikbaar komen. Ook bonafide bedrijven kunnen in de problemen komen, zoals Shell is overkomen in Nigeria. De praktijk is vaak dat dit soort bedrijven, mede onder druk van ngo's, hun (MVO-)beleid aanpassen. Zo besteedt Shell in Nigeria nu een bedrag van 60 mln dollar per jaar aan de participatie van de lokale bevolking. Hieruit worden onder andere opleidingen betaald. Het is positief dat Shell deze maatregelen vrijwillig heeft genomen. Uit dit voorbeeld blijkt dat vrijwilligheid vaak leidt tot effectievere en duurzamere oplossingen.
Tijdens de reis van de DG's van Economische Zaken en van Ontwikkelingssamenwerking naar Oost-Afrika zijn gesprekken gevoerd met regeringen over het versterken van het ondernemingsklimaat. Het is belangrijk dat er in dit gebied een interne vrije markt komt en dat deze landen een rol gaan spelen bij de onderhandelingen over de wereldhandel.

De staatssecretaris constateert dat grote multinationale ondernemingen zich meestal positief opstellen in ontwikkelingslanden, mede uit eigenbelang. Er zijn echter ook anoniem opererende zakenlieden die misbruik willen maken van omstandigheden, en die moeten worden aangepakt. De overgrote meerderheid van de Nederlandse bedrijven is positief ingesteld. Hun kan de ruimte worden gelaten om aan zelfregulering te doen en internationale normen voor zaken als mensenrechten, milieu en arbeidsomstandigheden te volgen. De overheid heeft de taak om die zelfregulering op nationaal en internationaal niveau te stimuleren. Zij moet ook uitdragen dat het naleven van bijvoorbeeld de OESO-richtlijnen belangrijk. Dit gebeurt via het Nationaal Contactpunt (NCP). Verder worden subsidie-aanvragen getoetst op zaken als potentiële milieuschade, sociale misstanden en het toepassen van omkoping.
Nationaal en internationaal beleid hangen sterk met elkaar samen. Zo is er in Europees verband een beleid om handelsrelaties met Birma te ontmoedigen. De staatssecretaris heeft de nationale reisbranche gewezen op de situatie in Birma. Toeristen moeten hierover goed worden voorgelicht, zodat het toerisme naar Birma wordt ontmoedigd. Verder wordt in het kader van de Europese richtlijn 400 invulling gegeven aan maatschappelijke verslaglegging. Dit wordt verder ontwikkeld en actief gepromoot bij het bedrijfsleven. Nederland loopt in Europa voorop bij MVO. Het EU-voorzitterschap zal worden aangegrepen om de Nederlandse ideeën hierover breder uit te dragen, met name tijdens de conferentie van 7 t/m 9 november in Maastricht.
Zelfregulering kan worden versterkt door het bevorderen van de dialoog tussen bedrijven. Er is een kopgroep die een voorbeeldfunctie moet vervullen voor de rest. De overheid kan dit stimuleren met het Kenniscentrum MVO, dat zich vooral op het MKB richt en in september officieel wordt geopend. Een van de taken van het kenniscentrum is om ervaringen van bedrijven te inventariseren, waarvan zowel andere bedrijven als de overheid kunnen leren. De eerste conferentie met vertegenwoordigers van EZ, bedrijven, ngo's en de Kamer heeft al plaatsgevonden. Een van de conclusies was dat dialoog tussen bedrijfsleven en ngo's werkt. Deze komt vaak op gang door incidenten waardoor bedrijven worden geconfronteerd met hun eigen optreden. De staatssecretaris wil eerst bezien hoe dit alles de komende twee jaar loopt, en pas daarna besluiten over het eventueel opleggen van een MVO-gedragscode. Zelfregulering werkt vaak beter omdat er dan echt commitment ontstaat bij de bedrijven.
De voorbeeldrol van de overheid is erg belangrijk, wat ook is uitgesproken in de motie-Verburg. Dit komt onder andere tot uitdrukking in duurzaam aankopen. In dat kader zijn eind maart de Europese aanbestedingsregels herzien, waardoor milieu en sociale criteria kunnen worden meegenomen; Nederland heeft zich hier sterk voor gemaakt. In het actieprogramma Duurzame daadkracht wordt het belang benadrukt van duurzame bedrijfsvoering bij de overheid. De staatssecretaris van VROM zal de Kamer jaarlijks informeren over de voortgang van het actieprogramma. Uit een meting bij de rijksoverheid en bij lokale overheden blijkt dat 20% duurzaam wordt ingekocht. Bij de ministeries van EZ en Buitenlandse Zaken is milieu bij inkoop een standaardcriterium. Voorbeelden zijn tropisch hardhout, waarbij wordt gelet op duurzaamheid en legale afkomst, en dienstkleding waarbij de normen van de International Labour Organization (ILO) worden gehanteerd. Duurzaamheid speelt dus een belangrijke rol, uiteraard binnen de internationale regels van de Europese Unie en de World Trade Organization (WTO). In de motie-Verburg wordt ook aandacht gevraagd voor mensenrechten; de staatssecretaris denkt nog na over hoe zij hier invulling aan kan geven.
Bedrijven moeten worden gewezen op de specifieke omstandigheden in (post)conflictgebieden. Zo gaan zijn vaak onbewust in zee met de verkeerde personen of zijn ze zich niet bewust van gevoelige verhoudingen. Daarnaast zouden bedrijven zich beter kunnen oriënteren door contact te zoeken met deskundigen, bijvoorbeeld ngo's of andere bedrijven die in een bepaalde regio actief zijn. Ook de buitenlandse posten kunnen hierin een rol vervullen, maar bedrijven moeten zich dan wel zelf melden.
De activiteiten van CPH zijn door ngo's bij het NCP aangebracht. In dit geval is niet gebleken dat er sprake was van illegale activiteiten. Het bedrijf was zich wel onvoldoende bewust van de OESO-richtlijnen. Het NCP kon zich over deze zaak niet uitspreken omdat er geen langdurige investeringsrelatie was maar een handelsrelatie. Nederland heeft aangegeven ook binnen het handelscomité van de OESO over MVO te willen praten, hoewel hiervoor nog niet erg veel steun is. De regering hecht immers belang aan het in internationaal verband maken van duidelijke afspraken. Een goed voorbeeld daarvan is de verplichte certificering van ruwe diamanten in het kader van het Kimberleyproces. Nederland probeert, met name in Europees verband, steun te verwerven voor de eigen standpunten.
Het is belangrijk om bedrijven te wijzen op de kansen in opkomende markten. Indien bedrijven besluiten om handel te drijven met of te investeren in ontwikkelingslanden, heeft dat een positieve invloed op de economie daar. Het lokale bedrijfsleven krijgt zo meer mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Bedrijven die naar ontwikkelingslanden gaan, lopen risico's. De overheid kan bepaalde belemmeringen wegnemen, bijvoorbeeld door het verzekeren van politieke risico's. De investeringsstroom naar opkomende markten wordt steeds sterker. Voor sommige landen is trade het belangrijkst voor de ontwikkeling, voor andere landen aid.
De inzet van kennis en expertise van het Nederlands bedrijfsleven ten faveure van ontwikkelingslanden wordt versterkt. Een voorbeeld is de uitwisseling van managers. De staatssecretaris en de minister werken hierbij goed samen, waarbij ernaar wordt gestreefd om instrumenten van de beide ministeries beter op elkaar te laten aansluiten. De stroomlijning van het financieel buitenlandinstrumentarium zal nader worden uitgewerkt in het actieprogramma Internationaal ondernemen, dat in september aan de Kamer zal worden gestuurd. De doelstellingen van EZ en OS liggen vaak in elkaars verlengde; er is dus geen tegenstelling. Zowel Nederlandse bedrijven als de ontwikkelingslanden zelf hebben belang bij een groei van de economie.

Nadere gedachtewisseling

De heer Brinkel (CDA) is verheugd dat Nederland binnen de EU en de OESO een voortrekkersrol vervult bij MVO.
Welke concrete rol vervullen de ambassades bij het invullen van de dialoog tussen bedrijven, ngo's en overheid? Kan hierover een nadere rapportage aan de Kamer worden gestuurd? Het is positief dat de staatssecretaris probeert om invulling te geven aan de motie-Verburg c.s., en dat zij daarbij ook aandacht wil besteden aan de mensenrechten. Is de regering bereid om de Kamer op de hoogte te houden van de vorderingen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de conferentie over MVO in november?

Mevrouw Karimi (GroenLinks) vindt dat de notities te breed zijn opgezet, waardoor er onvoldoende focus is. Zijn de minister en de staatssecretaris bereid om de voornemens uit te werken in concrete actiepunten, met name voor de prioritaire regio's?
De regering ziet onvoldoende het belang in van een goed juridisch kader. Bedrijven zouden moeten kunnen worden vervolgd indien zij zich ergens ter wereld schuldig maken aan strafbare feiten. Zo trekt IHC Caland zich weinig aan van het ontmoedigingsbeleid ten aanzien van Birma.
Er zou duidelijker moeten worden aangetoond welke activiteiten van het bedrijfsleven hebben geleid tot verbetering van het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden. Op basis daarvan moet het instrumentarium worden beoordeeld.

De heer Szabó (VVD) vindt het onverstandig dat de nadruk wordt gelegd op het lokale bedrijfsleven, omdat dit meestal niet sterk genoeg is om landen te ontwikkelen. Verder wordt het beleid op te veel landen gericht, waardoor er nergens echt iets wordt bereikt. Welke landen maken kans om zich snel economisch te ontwikkelen?

De minister benadrukt de voortrekkersrol van Nederland bij het voorwaardelijk verklaren van de OESO-normen inzake milieu en arbeidsvoorwaarden voor het exportinstrumentarium. Er zijn weinig andere landen die deze verplichting stellen.
Het is volgens de minister niet nuttig of noodzakelijk om een rapportage te maken over hoe ambassades met het bedrijfsleven en ngo's omgaan. Het is beter om te kijken naar de effecten. De minister zegt wel toe, de Kamer een verslag te sturen van de MVO-conferentie in Maastricht.
Het voerde te ver om alle voornemens uit de notities uit te werken. De Kamer zal regelmatig worden geïnformeerd over de uitvoering hiervan, zonodig toegespitst op de prioritaire regio's. Zo is in april een VN-resolutie aangenomen over het Kimberleyproces. Verder is er de campagne Publish what you pay (PWYP), die wordt gesteund door honderden ngo's.
Het valt niet uit te sluiten dat er uiteindelijk toch meer wet- en regelgeving nodig is. Het uitgangspunt blijft echter vrijwilligheid en dialoog. Daarmee zijn tot nu toe goede resultaten geboekt.
De discussie over het aantal landen is aloud. Dit is niet het juiste moment om die weer te voeren.

De staatssecretaris erkent dat culturele verschillen lasten kunnen zijn bij het zaken doen. Bij de EVD, de exportvoorlichtingsdienst, is informatie te verkrijgen over culturele verschillen, maar daarmee zijn bedrijven er vaak nog niet.
Staatssecretaris Van Geel zal de Kamer een brief sturen over de uitvoering van de motie-Verburg. Daarnaast zal de regering een brief sturen over de uitkomsten van de MVO-conferentie in november.
IHC Caland trekt zich wel degelijk iets aan van de kritiek. Volgende week komt er een gezamenlijke verklaring van de FNV - die dit heeft aangebracht bij het NCP - en IHC Calando. Dit is dus juist een voorbeeld waarin de dialoog heeft gewerkt.
Het Nederlands bedrijfsleven kan een positieve rol spelen in ontwikkelingslanden. Investeringen daar dragen bij aan de ontwikkeling van de economie. Mensen krijgen zo meer perspectief, met als belangrijk effect dat zij minder snel naar de wapens zullen grijpen.

De voorzitter dankt de bewindslieden voor het toegezegde verslag van de conferentie in Maastricht.

KST78942
0304tkkst29439-3
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
's-Gravenhage 2004
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
De Haan

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Hofstra

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Van Toor







Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 439 en 29 234, nr. 3



pagina VERANTWOORD ONDERNEMEN
   
begin document

Landelijke India Werkgroep - 15 februari 2005